‘Leren is een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel als gevolg van specifieke ervaringen met de omgeving.’ – Peter Beek
Vertaal deze zin naar ons vak en je krijgt cliënten die leren om beter voor zichzelf te zorgen als het gaat om bewegen, leefstijl en voeding. Als personal trainer heb je zowel de rol van trainer als die van coach én leraar! Betrek je cliënten in het proces wat je samen met hen aangaat. Leg uit wat je doet en waarom. Op deze manier leren cliënten begrijpen waarom zij doen wat ze doen. Dit draagt enorm bij aan de intrinsieke motivatie, de drive om te handelen van binnenuit.
Op het moment dat een cliënt progressie voelt die ontstaat door het eigen handelen, gebeurt iets heel bijzonders. De cliënt voelt zelf controle te hebben over de uitkomst. Dit is enorm motiverend en zorgt ervoor dat iemand ervoor openstaat om nog meer te leren. Dé manier om duurzame verandering teweeg te brengen.
Tijdens coachen faciliteer je leren zodat duurzame veranderingen ontstaan. Hieronder gaan we verder met de informatieverwerkingstheorie, waarbij de focus ligt op hoe het brein informatie over bewegen opslaat en ophaalt. Zo begrijp je hoe je bewegingen aanleert door te coachen. Coachen doe je door cliënten bewegingen te laten ervaren, hen te voorzien van specifieke feedback en te laten ervaren wat succes is. In dat leerproces gaan je cliënten door fases heen van onbekwaam naar bekwaam. Tot slot leer je gebruik te maken van de coachingslus, waarin je leert observeren, interventies bedenken, een interventie aanbieden en feedback geven. Ben je er klaar voor om wat uitdagendere theorie tot je te nemen om je een betere coach te maken? Let’s go!
Les 0 behandelde leren als ervaringen in het verleden die gedrag in de toekomst beïnvloeden. Een training is een ervaring. Als trainer heb jij invloed op de kwaliteit van ervaringen die je cliënten beleven. Een goede trainer en coach zorgt ervoor dat de trainingen een logische opbouw kennen in de specifieke leerervaringen die ze nodig hebben om hun doelen te bereiken.
We bouwen voort op het informatieverwerkingsmodel. We willen dat cliënten leren, zodat ze die kennis opslaan en later ophalen. Dit is de brug tussen het langetermijngeheugen en het kortetermijngeheugen (werkgeheugen). Dat langere termijn geheugen bestaat weer uit verschillende vormen van onthouden, we kunnen ze categoriseren in impliciet en expliciet. (zie afbeelding 2)
De twee onderdelen van het langetermijngeheugen zijn te herkennen aan de volgende kenmerken:
Het kan dat kennis zowel een episodisch als een semantisch karakter heeft. Het schrijven van een brief is een mooi voorbeeld van een kennisgebied dat in beide categorieën valt, maar op verschillende manieren wordt gebruikt. Op het moment dat je gedachten op papier zet, denk je niet bij elke letter, elk woord en elke zin na over de regels van de taal die horen bij datgene wat je opschrijft. Sterker nog, je denkt niet na over de betekenis van alle woorden die je gebruikt, alles is ‘logisch’ voor je. Om de kennis te gebruiken denk je niet na over de persoon die je geleerd heeft wat ‘de’ betekent of wat een lidwoord is en welke regels bij het gebruik van lidwoorden hoort. Dat zou enorm veel tijd en energie kosten. Vanuit welk geheugen doe je dit? Pas als je bij een stuk komt waar je twijfelt over een -d of een -t en je gaat in gesprek met iemand naast je over welke te kiezen, dan ga je kennis verwoorden en kom je wellicht op ‘t kofschip als ezelsbruggetje om de juiste oplossing te kiezen. Dan herinner je misschien ineens Juf Katja die dit uitgelegd heeft op de basisschool. En welk geheugen wordt hier actief? Het eerste deel is non-declaratief en impliciet en het tweede deel is expliciet, episodisch.
Je ziet hier een transitie. In les 0 hadden we het al over de inspanning die het kost om kennis op te halen uit het langere termijn geheugen. Het impliciete geheugen is veel efficiënter en kost ons veel minder moeite om te gebruiken. Zeker als we geen tijd hebben om na te denken en het neerkomt op handelen, zijn we aangewezen op het impliciete geheugen. Misschien herken je hier het continuüm van de ‘dual processing theory’ die eerder behandeld werd. Moeiteloos en automatisch aan de ene kant, en inspanning en complexiteit aan de andere kant. Kun je je het voorbeeld van autorijden nog herinneren? In het begin kost het veel inspanning en is het complex – “binnenspiegel, buitenspiegel, dode hoek”- en als je ervaren bent, rijd je moeiteloos naar huis.
Bewegen is een voorbeeld van een subonderdeel van je impliciete geheugen genaamd het impliciet procedureel geheugen. Dit is dus onbewuste kennis die je niet kunt verwoorden. De kennis uit het langetermijngeheugen wordt reactief gebruikt door het kortetermijngeheugen met behulp van sensorische input (horen, ruiken, voelen, proeven en zien). Dit geldt zowel voor motorische vaardigheden als rennen, lopen en heup strekkingen, als voor cognitieve vaardigheden zoals lezen en schrijven.
Nu je dit weet, is het belangrijk in te zien dat we dit deel van het geheugen willen stimuleren. Het impliciet procedureel geheugen dus. Praten over de squat helpt je om beter te begrijpen wat een squat is en welke deelbewegingen belangrijk zijn voor het uitvoeren van de squat, maar het leert je geen squat uit te voeren. Dit komt doordat het praten over de squat voornamelijk kennis vergaard die past bij het expliciete geheugen. Het is waardevol om te weten dat je bilspier een primaire beweger is tijdens de squat, maar deze kennis biedt geen meerwaarde terwijl je je door een dood punt van een zware squat heen moet duwen. Het duurt te lang, de kennis is expliciet en niet waardevol in het handelen op dat moment. Het lichaam wil weten, via het impliciete geheugen, wat het moet doen. Reactief, snel en met overtuiging.
Als trainer kun je een aantal acties ondernemen om een omgeving te creëren waarin we onze cliënten de mogelijkheid geven om ervaringen op te doen die waardevol zijn voor dit deel van ons geheugen. Hier zijn drie voorbeelden:
Om het praktischer te maken volgt een voorbeeld. Dit is een situatie die veel voorkomt en niet helemaal in lijn is met bovenstaande principes.
Een cliënt en een trainer gaan voor het eerst aan de slag met de squat. De trainer legt de squat volledig uit. Welke spieren trainen we, wat is belangrijk, wat moet je vooral niet doen. Hij laat de meest gemaakte fouten zien, wisselt een goed voorbeeld af met een slecht voorbeeld. Pas na een aantal minuten begint het bewegen voor de cliënt. Hij stapt onder de stang, en probeert de stang op een aantal manieren vast te pakken. Terwijl hij dat doet, praat de trainer hem stap voor stap door de verschillende opties heen. Welke niet goed is en waarom. Waar moet de pink, let op je rug, denk aan je ademhaling. Dan staat de cliënt met de stang op de rug klaar om zijn eerste squat te maken, hij wil zakken en.. de trainer is alweer aan het woord. De voet positie is niet goed, de heupen moeten als eerste zakken en dan pas komen de knieën. Dus de stang gaat weer terug en de trainer laat het nog een keer zien. Weer vertelt de trainer enorm veel over het belang van het leiden met de heupen alvorens de knieen de beweging inzetten. De cliënt krijgt 1 goede herhaling te zien en vooral veel van wat hij vooral niet moet doen. Dan is hij weer aan de beurt. De trainer praat hem er weer stap voor stap doorheen. Geen detail wordt overgeslagen. Alles wordt perfect uitgelegd. Ze zijn inmiddels 7 minuten bezig en de cliënt heeft een halve squat gemaakt. Nu staat de cliënt weer klaar, de stang is goed vastgepakt, althans dat zegt de trainer. De cliënt duwt nu overdreven de heupen naar achteren, dan pas komen de knieën.
Maar omdat hij dit doet ontstaat er een buttwink zo rond parallel. Wat is een buttwink? De heupen kantelen, de onderrug bolt en de romp spanning raakt verloren (zie les 2). De trainer stopt de herhaling weer.
Het is belangrijk dat je de volgende drie handelingen herkent:
De trainer heeft de leidende rol tijdens dit hele verhaal. Zelf doet hij meer herhalingen dan de cliënt, de voorbeelden worden gegeven vanuit zijn beleving en hij geeft vooral terug wat hij ziet.
Dit willen we omdraaien. Als je wilt dat ervaringen waardevol zijn, dan moeten deze gemaakt worden met de cliënt in de hoofdrol. Alles wat je als trainer teruggeeft, moet als doel hebben de cliënten inzichten te geven in wat hij of zij doet. Kies dan voor expliciet en bewust en wel gezien vanuit de cliënt.
In het voorbeeld stuurde de trainer de positie van de stang op basis van wat hij zag. En gaf ook aan wat goed was aan de hand van wat hij zag. Dit geeft de cliënt geen enkele houvast om het later weer op te halen. Want als de trainer weg is, is er geen bevestiging meer. En dus kan de cliënt het niet ophalen uit het geheugen, want de belangrijkste schakel is er niet meer.
Hoe coach je dan vanuit de belevingswereld van de cliënt? Als je uitlegt dat de positie van de stang goed is als je voelt dat hij stevig bovenop de schouderbladen ligt. En dat als je probeert de stang te buigen, je voelt dat hij geen kant op kan. Dan kan je cliënt dat zelf checken op het moment dat hij klaar staat, en hoef jij als trainer niet meer door het bewegen heen te praten. Nu komt de bevestiging vanuit eigen handelen. Zo is een ervaring ontstaan die later opgehaald kan worden als er weer bevestiging nodig is.
De cliënt maakt minder herhalingen dan de trainer. Dit is een extreem voorbeeld, maar in de praktijk zien we deze ‘start-stop’ interactie ontzettend veel voorkomen. De cliënt doet iets verkeerd in de ogen van de trainer en de trainer gaat veel praten of stopt de oefening om het direct te corrigeren. Nu wil je feedback geven op het moment van succes of falen, maar we willen wel dat de ervaring daadwerkelijk ervaren wordt. Dit is de reden dat we bewegingen in eerste instantie willen aanleren in meer simplistische vormen, zodat we kunnen focussen op minder voordat we uitdagen in meer.
Voorbeeld: Als de trainer had gekozen voor een goblet squat in plaats van direct aan de slag te gaan met een barbell back squat dan had hij meer kunnen focussen op de essentie van het squat patroon. De positie van de stang daagt de cliënt op meerdere manieren uit, die niet zoveel te maken hebben met het squat patroon zelf. Hoe moeten we de stang vastpakken? Hoe halen we hem uit het rek? Hoe gebruik je de stang om spanning te creëren? Waar leg ik hem op mijn rug? Wat doe ik tegen de druk die de stang levert waardoor ik voel dat ik naar voren wordt gedwongen? Als we de stang vervangen voor een dumbell die we voor het lichaam houden, dan zorgt de dumbbell ervoor dat we automatisch meer rechtop blijven, meer spanning leveren in de romp en het vasthouden voelt veel natuurlijker aan. Dit vergt weinig tot geen coaching. Dit geeft ons de kans om te focussen op hoe we de heupen tussen de voeten plaatsen terwijl we zakken en de rug in een neutrale positie houden. Later leer je op verschillende manieren differentiëren. Differentiëren is het aanpassen van een vorm zodat het passend is bij het niveau van de cliënt. Zo verbeter je de leerervaring.
Tijdens het tweede punt zul je wellicht gedacht hebben dat kwaliteit altijd voor kwantiteit gaat. En dat jij dus ook de squat onderbroken had op het moment dat de cliënt de stang niet goed vastpakt of een buttwink maakt. En wij zijn het met je eens, alleen met de oplossing zijn we het niet eens. Net als de trainer in het voorbeeld, is het ook ons doel om de cliënt uit te leggen wat we wel en niet willen zien. Alleen deze trainer kiest ervoor om veel woorden te gebruiken, om veel tijd vrij te maken om perfectie af te dwingen.
Nu je meer weet over hoe het geheugen werkt, weet jij dat dit veel minder effectief is dan het zelf ervaren. Je kunt nog zo goed uitleggen dat je niet wilt dat de stang ver naar voren komt, omdat dit ervoor zorgt dat je uit positie komt en je als gevolg veel harder moet werken, maar dat weegt niet op tegen de ervaring van een hele zware lift waarbij je voelt dat de stang naar voren wil en jij bijna meegaat. De schrik van het naar voren geduwd worden met een stang in je nek is een veel betere leerschool dan een mooi verhaal van een trainer. Laat cliënten bewegingen van hoge kwaliteit voelen. Maar daarvoor moet je ook weten hoe het voelt als de kwaliteit laag is en wat de gevolgen zijn.
En dat is het probleem met de start-stop benadering en de angst voor ‘fouten’. Want als je cliënt nooit het verschil voelt tussen de twee en nooit voelt wat de gevolgen zijn van te weinig spanning of een suboptimale positie, dan is het leereffect zeer matig. En dan kom je in de situatie dat je het elke week weer moet zeggen. Net als een kind bij een hete kachel. Je kan nog zo vaak zeggen dat het heet is, en dat je er niet aan moet zitten maar daar bereik je veel minder mee dan die ene keer dat ze wel te dichtbij komen en het ontzettend zeer doet.
Streef na dat de kachel niet zo heet is dat cliënten er brandwonden aan overhouden, maar wel heet genoeg is dat ze pijn ervaren en ze het niet nog een keer op die manier doen. Bewustwording is hier het doel en daarvoor heb je herhalingen nodig en/of een hoge intensiteit van de ervaring. Onthoudt dat cliënten leren wat een squat is doordat je ze dat vertelt, maar ze leren zelf te squatten door het te ervaren met feedback.
In de loop van de opleiding gaan we dieper in op coaching strategieën die bijdragen aan de kwaliteit van de leerervaring. Voor nu is het doel om de kwaliteit van de leerervaring te maximaliseren. Die ervaring zorgt ervoor dat gedrag in de toekomst beïnvloedt wordt. Perfectie is iets wat we later eisen, die komt voort uit de kwaliteit van de ervaringen die er in het verleden zijn opgedaan en waardoor het handelen in de toekomst wordt aangepast. Elke training, elke herhaling is een les.
Als trainer en coach wil je een veilige leeromgeving creëren passend bij het niveau van je cliënt, zodat er ervaringen opgedaan worden waardoor je cliënt kwalitatief beter handelt in de toekomst. Dit is geen statisch proces, dus jij moet jouw coaching aanpassen aan het niveau van competentie die cliënten laten zien.
Abraham Maslow onderscheidt in 1954 vier fases van gedragsverandering. Hij ontdekt dat er een zekere structuur te ontdekken is van onbewust onbekwaam naar bewust onbekwaam naar bewust bekwaam en eindigend met onbewust bekwaam. Je ziet hier een duidelijke fase van bewustwording die weer overgaat in onbewust handelen. (afbeelding 2)
Dit is voor jou relevant omdat je tijdens het aanleren van bewegingen weet dat je jouw cliënten eerst bewust moeten maken van hun handelen. Zo kun je herkennen dat de behoefte van elke cliënt per fase verschilt.
Onbewust onbekwaam: De cliënt is zich niet bewust van de uitdagingen die horen bij de beweging die wordt gevraagd of zich niet bewust van de manier waarop hun huidige handelen een negatief effect heeft op de kwaliteit van de uitkomst. Dit kan dus betekenen dat jouw cliënt niet weet wat een squat is of dat hij niet doorheeft dat het loslaten van rompspanning in het omhoog komen van de squat negatieve gevolgen heeft voor het uiten van kracht door het verliezen van spanning en positie. Het doel in deze fase is bewustwording. In deze fase geef je inzicht en wek je de interesse van de cliënt om te vragen naar kennis.
Bewust onbekwaam: De cliënt weet wat er misgaat of weet wat je zou willen zien, maar kan dat niet corrigeren of reproduceren. In deze fase is er vooral behoefte aan duidelijke instructies die worden gegeven met de cliënt in de hoofdrol. Dus vanuit de beleving van de cliënt. En de cliënt heeft veel positieve bekrachtiging nodig. Positieve bekrachtiging is een specifieke bevestiging van het juist handelen. Daarnaast zie je dat er in deze fase ook nog veel bijsturing nodig is op wat je niet wilt zien. Jij bent als trainer nog veel aan het bijsturen in deze fase. De cliënt heeft nog geen duidelijk beeld van de kaders. Er is nog geen gevoel ontstaan tussen een goede en slechte uitvoering, wat het lastig maakt om bij te sturen in het handelen.
Bewust bekwaam: De cliënt weet wat gevraagd wordt en kan dat ook reproduceren. Het handelen is echter nog niet consistent en je ziet problemen ontstaan op het moment dat de situatie complexer wordt. Denk aan het werken onder vermoeidheid, hoge snelheid of bij het overwinnen van grote weerstanden dichterbij de maximale potentie. In deze fase is positieve bekrachtiging nog belangrijk en wil je aansturen op zelfsturing. Zelfsturing houdt in dat de cliënt ervaringen op gaat doen, waarbij hij zichzelf van feedback gaat voorzien. In deze fase neem jij als trainer meer en meer de rol in van adviseur. Hier maak je jezelf klaar voor de transitie naar onbewust bekwaam. Veel coaching en bijsturing, zeker met veel tekst, staat dit proces in de weg, omdat het vooral veel bewustwording vraagt van de cliënt.
Kenmerkend voor de transitie van bewust onbekwaam naar bewust bekwaam: consistentie in kwalitatieve reproductie. Je zult zien dat cliënten een steeds hoger percentage van de herhalingen met een hoge kwaliteit gaan uitvoeren.
Onbewust bekwaam: De cliënt beheerst deze beweging door een groot percentage van het volume met een hoge kwaliteit uit te voeren. Dit zie je heel consistent terugkomen. Daarnaast kan de cliënt zelf bijsturen op het moment dat dit gevraagd wordt tijdens een beweging. Hij is niet meer bewust bezig met de oefening, de uitvoering gaat op de automatische piloot. Je hebt hier als trainer een adviserende rol. Wat betekent dat meer op detail gewerkt kan worden indien je een kwalitatieve stap wilt maken in het uitvoeren van de beweging, of meer uitdagen in intensiteit, volume of complexiteit.
De transitie tussen de fases is belangrijk, omdat de ene fase de andere opvolgt. Als er geen bewustwording ontstaat, dan kan er ook niet geleerd worden. Er moet een vraag komen vanuit je cliënt, zodat kennis daadwerkelijk geïmplementeerd wordt. De laatste transitie, van bewust naar onbewust bekwaam, is belangrijk omdat het onbewust handelen vele malen efficienter is en minder energiekost. Dit geeft weer ruimte voor nieuwe input en/of een grotere uitdaging. Dit is essentieel als we de trainingen progressief willen overladen. Progressief overladen komt neer op het geleidelijk uitdagender maken van een trainingsprikkel die het lichaam uitdaagt zich aan te passen. Daar gaan we later dieper op in.
Dit brengt ons bij het laatste onderdeel, namelijk de coachingslus. (afbeelding 3)
Deze coachinglus bestaat uit 4 stappen. Allereest: waarom zijn er vier stappen nodig? Als trainer is het belangrijk te herkennen in welke fase je cliënt zich bevindt en wat deze van jou nodig heeft om dichterbij onbewust bekwaam bewegen te komen. In het verloop van de opleiding gaan we dieper in op verschillende strategieën die je kunt gebruiken, maar we beginnen met het belang van de observatie.
In het voorbeeld over hoe een trainer een squat aan kan leren, werd een standaard situatie beschreven die past bij het bewust maken van de cliënt. Wat doe je wel goed en wat niet, met veel tekst over het waarom. In de praktijk zul je merken dat dit een hele natuurlijke neiging is; je ziet immers iets en je hebt een idee van hoe het anders moet. Het voelt heel logisch om gewoon te zeggen hoe de ander dit beter kan doen. Dit is een verkeerde gedachte.
Inmiddels is duidelijk dat coaching gaat over het creëren van waardevolle leerervaringen. Je helpt je cliënt om ergens beter in te worden. Dat is een begeleidende en geen leidende rol.
Je gaat leren om eerst goed te observeren, zodat je door minder te zeggen meer kan bereiken. De eerste 3 praktijklessen zul je vooral veel bezig zijn met het observeren van bewegen, het bedenken van eventueel effectieve interventies en het ervaren van de kracht van die interventies. Dat is stap 1 en 2 van de coachingslus.
Als trainer moet je competent zijn in het leren zien van beweging. Om dit te kunnen, moet je begrijpen hoe het lichaam beweegt, hoe je kracht levert en hoe weerstanden het beste worden overwonnen. Daarom krijg je les in biomechanica en functionele anatomie. Een trainer die goed kan observeren, verzamelt tijdens een training ontzettend veel waardevolle informatie.
Het doel van het observeren is informatie verzamelen over de kwaliteit die wordt geleverd tijdens het bewegen, patronen ontdekken binnen de oefening die wordt uitgevoerd en patronen ontdekken die cliënten laten zien over meerdere oefeningen. Tijdens dit hele proces zeg je niks: je kijkt, observeert en vindt.
De uitkomst van de observatie fase van de coachingslus, is een analyse waarin je kunt benoemen wat er goed was en wat niet. Dit moet je heel specifiek kunnen. In de komende lessen krijg je veel voorbeelden mee van observaties rond de basis bewegingspatronen. In de praktijklessen leer je waar te kijken, wat te herkennen en hoe je het verwoord.
Bedenken. En dus nog niks zeggen. Waarom ga je niet gelijk door naar stap 3? De hoeveelheid informatie die wordt ontvangen door het sensorisch geheugen en de hoeveelheid informatie die wordt gebruikt in het werkgeheugen is gelimiteerd. In de praktijk zul je vaak meerdere verbeterpunten kunnen distilleren, daarnaast zul je ook meerdere punten zien die je in positieve zin kan meegeven. Ze zijn echter niet allemaal even belangrijk. In deze fase ga je vanuit je observatie nadenken over wat je als eerste wil adresseren en wat de beste manier is om dit te doen. In de opleiding leer je meerdere strategieën; van het aanpassen van de oefening tot het geven van een verbale aanwijzing. De beste coaches zeggen weinig, en wat ze zeggen heeft een heel specifiek doel. Daarnaast is het woord niet hun enige tool, maar hebben ze een tas vol met mogelijke interventies die ze op het juiste moment inzetten.
Les 1 t/m 3 staat in het teken van het leren observeren. En de mentoren gaan hun tas met tools met je delen voor de basis bewegingspatronen.
In stap 2 kader je af wat je gaat zeggen en hoe je het gaat zeggen, bij stap 3 ga je pas over op actie. Nu ga je de interventie, in welke vorm dan ook, aanbieden. In de opleiding leer je dat het belangrijk is om duidelijk te zijn in wat je wilt zien, en dat de wijze waarop je dit doet enorm van invloed is.
Nogmaals, het gaat niet om het bijsturen en micromanagen van de beweging van de cliënt, maar dat de cliënt zichzelf leert aansturen. Het is ons doel om kwalitatieve leerervaringen mee te geven, die het gedrag van de cliënt in de toekomst positief beïnvloeden.
Het lichaam en de geest kunnen niet zonder feedback. Als je geen duidelijk doel voor ogen hebt, kun je niet handelen. Door feedback te geven op het handelen van jouw cliënt, versterk je de leerervaring. Het is belangrijk om heel specifiek feedback te geven op het wel of niet succesvol implementeren van de interventie, omdat het brein zo ontzettend efficiënt te werk gaat. Je moet er dus zeker van zijn dat jouw cliënt de les heeft geleerd die jij voor ogen had. De wijze waarop je feedback geeft en de mate waarin, verschilt per fase in het model van gedragsverandering van Maslow.
Als trainer en coach begeleidt je cliënten in het verzamelen van ervaringen, die hun gedrag in de toekomst op een positieve manier beïnvloeden. Jij creëert situaties, jij voorziet ze van feedback en begeleidt ze door de verschillende leerfases heen. Als trainer denk je na over een programma dat past bij de doelstelling(en). Als coach observeer je en geef je de juiste interventies mee, zodat je cliënt steeds rijker wordt in het aantal ervaringen. In je rol van entertainer breng je dit hele proces met enthousiasme. Ons einddoel is een cliënt die trainingen beleeft als een atleet die onbewust bekwaam handelt. Dit staat los van niveau.
De komende weken leer je waarom dit uitgangspunt zo belangrijk is voor de motivatie en het succes op lange termijn. Inmiddels weet je dat je wel moeten sturen op die ervaringen omdat cliënten anders niet leren of niet zoveel leren. Maar hoe goed je ook coacht, soms lukt het simpelweg niet om een cliënt in een goede positie te krijgen. De twee laatste factoren – antropometrie en pijn – kunnen je beperken in mogelijkheden, maar dagen je ook uit in het denken in bewegen.