Begrippenlijst

Appendix / begrippenlijst

Hieronder vind je de belangrijkste begrippen van les 3. Lees er doorheen en test of je alle begrippen kent. Het geeft je een helder beeld van wat er goed in je hoofd zit en waar je nog veel kan winnen.

Les 3

Abductie – van het midden af of wegvoeren. Een beweging vanuit de neutrale uitgangshouding waarbij een ledemaat in het frontale vlak (dus zijwaarts) van het lichaam af wordt bewogen. Kortom, een beweging van het midden van het lichaam af.

Adductie – naar het midden toe of bijvoegen. Een beweging vanuit de neutrale uitgangshouding waarbij een ledemaat in het frontale vlak (dus zijwaarts) naar het lichaam toe wordt bewogen.

Anterieur humeraal glijden – de schouder kantelt naar voren doordat er te hard gewerkt wordt met spieren als de latissimus dorsi, biceps brachii, pec minor en levator scapula en/of er wordt geen ruimte gemaakt door extensie van de bovenrug, waardoor de schouder alleen maar ruimte heeft aan de voorkant. Dit wordt ook wel een “schouder dump” genoemd.

Anterior scapular tilt – net als bij het bekken kan het schouderblad ook kantelen. Een anterior tilt is een kanteling waarbij het schouderblad van de ribbenkast af beweegt. Op het moment dat je de arm helemaal achter je brengt en de schouder naar voren valt, dan kantel je richting een anterior tilt. 

Depressie – neerwaarts of omlaag. Die kennen we vanuit de mentale conditie waarbij je je down voelt, maar ook het schouderblad kan een neerwaartse beweging maken. Depressie maak je als je de romp vastzet tijdens een deadlift.

Elevatie – opwaarts of omhoog. Je ziet dit in de beweging van het schouderblad terug waarbij elevatie de opwaarts beweging is, maar de spier die dit o.a uitvoert het ook de ‘levator’ ‘scapula’ kortom de ‘heffer’ van het schouderblad. Elevatie maak je tijdens shrugs. 

Endo – inwendig en er wordt ook wel vaak intern of interne gezegd. Een voorbeeld is endorotatie wat een roterende beweging naar het lichaam toe is.

Exo – uitwendig of extern. Dit zijn we in dezelfde vorm terug met externe rotatie, waarbij je van het lichaam af beweegt.

Glenohumeraal gewricht – schoudergewricht

Interne focus – is gericht op deelbewegingen van de totale lichaamsbeweging, waarbij de cliënt bewust bezig is met de taak en de prestatie die ze leveren. 

Externe focus – is gericht op het effect van de beweging op de omgeving of gericht op het einddoel. Met een externe focus is de cliënt gericht op wat het effect is van de beweging en niet bewust bezig met hoe hij de beweging uitvoert. 

Laterale – het onderste punt van het schouderblad beweegt van het midden van de rug af. Laterale rotatie maak je tijdens een overhead press.

Mediale rotatie – het onderste punt van het schouderblad beweegt naar het midden van de rug toe. Mediale rotatie maak je bij een chin up. 

Mind muscle connection – de interne focus op het aanspannen van een geïsoleerde spier.

Objectief – feitelijk, waarneembaar en meetbaar. Dit is het tegenovergestelde van subjectief.

Posterior scapular tilt – net als bij het bekken kan het schouderblad ook kantelen. De posterior tilt zorgt ervoor dat het schouderblad tegen de ribbenkast aan wordt geplakt.
Vooral bij het werken boven het hoofd zien we dat het schouderblad richting de ribbenkast beweegt en dus posterior tilt. 

Protractie – het naar voren bewegen van het schouderblad over de ribbenkast. Bij protractie moet je denken aan het uit elkaar duwen van de schouderbladen tijdens een push up.

Retractie – het naar achteren bewegen van het schouderblad over de ribbenkast. Bij retractie kun je denken aan het naar elkaar toe trekken van de schouderbladen tijdens een seated cable row. 

Subjectief – de persoonlijke ervaring gebaseerd op gevoelens of een eigen mening vergaart uit ervaring. Dit is het tegenovergestelde van objectief.

Winging scapula – elevatie en een anterior tilt van het schouderblad door te veel mediorotatie en te weinig retractie. Het schouderblad beweegt daardoor te weinig naar de wervelkolom en gaat omhoog en naar voren.