Hieronder vind je de belangrijkste begrippen van les 4. Lees er doorheen en test of je alle begrippen kent. Het geeft je een helder beeld van wat er goed in je hoofd zit en waar je nog veel kan winnen.
Affectieve reactie – een emotionele reactie op een situatie.
Anabool proces – opbouwende fase (rusten) om maximaal te kunnen herstellen en bouwen.
Anaerobe glycolyse – het anaeroob lactische systeem, het systeem van 80-90% intensiteit waar geen zuurstof gebruikt wordt maar wel lactaat in verwerkt wordt.
Anaeroob a-lactische systeem – energieverwerking zonder zuurstof en zonder lactaat (melkzuur). Dit systeem start direct bij de eerste spiercontractie. Intensiteit van 90-100%.
Aeroob systeem – het systeem waar zuurstof gebruikt wordt voor energieverwerking.
ATP (Adenosinetrifosfaat) – de energiedrager van het lichaam.
Coaching voice – is de wijze waarop jij je stem gebruikt en zinnen vormgeeft om te communiceren met de groep.
Focus – aandachtspunt; iets waar je speciale aandacht aan geeft.
General Adaptation Syndrome (G.A.S. model) – hoe het lichaam in de volgorde van dezelfde fases reageert op stress (zoals trainen): de alarmfase, weerstandsfase en uitputtingsfase.
Groepsdynamiek – gaat over de interactie tussen groepen en binnen een groep.
Homeostase – of zelfregulatie: het in evenwicht houden van alle functies in het lichaam en het vermogen van het lichaam dit evenwicht te behouden. De wisselwerking tussen katabole en anabole processen.
Intentie – de bedoeling ofwel het doel van het handelen. Intentioneel betekent opzettelijk of gemotiveerd gedrag.
Katabool proces – proces van afbraak.
Morfologische adaptatie – adaptaties van de weefsels van het lichaam. Hieronder vallen processen als spiergroei (hypertrofie), vet verliezen, sterkere botten en pezen. Simplistisch gezegd zijn dit veranderingen in de ‘vorm’ van het lichaam. Ook al kun je lang niet alle veranderingen zien, omdat die alleen te zien zijn met een microscoop of zich aan de binnenkant van het lichaam plaatsvinden.
Neurologische adaptaties – adaptaties van het zenuwstelsel in de mate van effect en de mate van efficiëntie van werking van het zenuwstelsel. Dit zijn verbeteringen in de motorische vaardigheden en het veranderen van gedrag. Denk aan het leren uitvoeren van de squat tot aan het verbeteren van een 1RM (one repetition maximum). Maar dus ook vaardigheden als leren koken of een nieuwe constructieve coping strategie.
Neurotransmitter – een stofje dat zorgt voor de communicatie tussen twee zenuwcellen.
Overload – een stimulus die sterk genoeg is in duur en intensiteit dat het een anabole reactie uitlokt die leidt tot supercompensatie. In andere woorden betekent overload ‘zwaarder dan normaal’. Als het lichaam gewend is aan een bepaalde belasting (normaal), dan daag je het lichaam in training uit tot het proces van adaptatie.
Specificiteit, de wet van – De adaptatie van het lichaam op een trainingsbelasting is specifiek. De specifieke manier waarop de stressor het lichaam uitdaagt in de energie die beschikbaar gemaakt moet worden om de stressor te overwinnen. Vooral de wijze waarop het lichaam wordt vermoeid. Zie ook het S.A.I.D. principe.
S.A.I.D. principe – staat voor Specific Adaptation on Imposed Demand. Vrij vertaald: de kwaliteit die je traint, is de kwaliteit waar adaptatie plaatsvindt. S.A.I.D. principe komt tot uiting in of een neurologische of een morfologische adaptatie aan de hand van een trainingsprikkel. Zie ook de wet van de specificiteit.
Supercompensatie – de verbetering van prestaties, wanneer het lichaam voldoende hersteld is van een trainingsstimulus. Supercompensatie is de gewenste adaptatie. Het is een anabole reactie op het katabole proces dat leidt tot uitputting oftewel vermoeidheid.