Hoe begeleid je cliënten om beter te leren bewegen?

‘Biedt de passende uitdaging, met specifieke feedback, zodat je cliënt leert door ervaringen van kwaliteit.’

Tijd voor een korte recap. Inmiddels weet je dat leren gaat over ervaringen die gedrag in de toekomst beïnvloeden. Bewegen is gedrag waarbij je kennis ophaalt uit het impliciet procedureel geheugen. Jouw rol als trainer en coach is het faciliteren van ervaringen die waardevol zijn als ze opgehaald worden uit het langetermijngeheugen en gebruikt worden in het werkgeheugen op het moment dat je de kennis nodig hebt.

Er zijn meerdere fases van leren waarin je cliënt zich kan bevinden: van meer bewust onbekwaam, via bewustwording. naar onbewust bekwaam als heilig doel. Elke cliënt zal zich bewegen tussen de verschillende fases van leren en heeft daardoor een wisselende leerbehoefte. Als coach wil je daarin meebewegen. Het is belangrijk om eerst te ontdekken wat je cliënt nodig heeft, zodat je een passende uitdaging kan bedenken. Vandaar dat de coachingslus begint met observeren en daarna ga je pas een interventie bedenken en begint de actie met het aanbieden van die interventie (afbeelding 1).

Afbeelding 1: De coachingslus

In de komende lessen leer je zowel in de online leeromgeving als tijdens de praktijklessen vele interventies in de vorm van auditieve, visuele en kinesthetische cues (aanwijzingen). Jouw rugzak wordt langzaam met gereedschap gevuld, zodat je straks voor elke oefening een aantal opties voor handen hebt. Het is belangrijk dat je de interventies ook ziet als gereedschap. Daarom leer je in dit hoofdstuk de kunst van het vormen van een hypothese aan de hand van een observatie. Zodat jij straks precies het juiste gereedschap pakt, passend bij de cliënt op dat moment. Veelal vertrouw je al snel op je intuïtie, maar je zal leren waarom intuïtie jouw oordeel in de weg kan zitten en waarom het ongemakkelijk wordt als je dit wilt verbeteren. Je leert hoe je jezelf hierin kunt trainen. Aan het einde van dit deelhoofdstuk doorloop je de gehele coachingslus.

Het doel van dit deelhoofdstuk is dat jij begrijpt waarom het belangrijk is om eerst goed te observeren, om vervolgens daadkrachtig over te gaan op actie. 

Observatie, hypothese, interventie

Tijdens de praktijklessen zien we veel trainers moeite hebben met bepalen waar ze moeten kijken. Laat staan dat ze weten te filteren op wat relevant is om een vertaling te maken naar een interventie met slagkracht. Een ogenschijnlijk simpel proces van ‘zeggen wat iemand moet doen’, wordt opeens complex. Je kunt jouw ervaringen niet delen met jouw cliënten. Je moet hen helpen hun eigen ervaring op te doen. Zoveel is inmiddels duidelijk. Maar hoe doe je dat het beste?

Veel studenten raken gefrustreerd bij de start met leren coachen. Ze hebben het gevoel dat ze geconfronteerd worden met tekortkomingen en het kost enorm veel moeite om de handelingen goed uit te voeren.

Misschien ervaar jij dit ook, of kan jij erom lachen als dit gebeurt. Herken je de fase? Ze bevinden zich in een fase van bewustwording van hun onbekwaamheid. In deze fase zijn je ogen geopend, maar je hebt nog niet de vaardigheden in de vingers om de nieuwe kennis in de praktijk te brengen. Nu weet je ook welke oplossing wij je mee gaan geven: ga ervaring opdoen.

Om ervoor te zorgen dat de ervaring die je opdoet van hoge kwaliteit is, bieden we je structuur aan om de vaardigheid van het observeren te ontwikkelen. Deze structuur biedt je een stappenplan om te doorlopen op het moment dat iemand een oefening uitvoert. Naarmate je meer succesvolle ervaring opdoet, zul je merken dat je niet altijd dezelfde stappen doorloopt; of althans niet bewust.

Om te leren observeren is het van belang dat je eerst structuur aanbrengt in je denken, om ervoor te zorgen dat je zeer gericht kijkt en ziet, om vervolgens te distilleren wat belangrijk is. 

In het onderstaande stuk leer je waarom je ongemakkelijk wordt van deze fase en waarom het waardevol is om deze fase aan te gaan, zodat je een betere coach wordt voor jouw cliënten. 

Het doel is een hypothese 

Twee bewegingspatronen zijn behandeld: rompstijfheid en de hip hinge. Waarschijnlijk zie je steeds meer in dat bewegen complex is. Beweging is een complex samenspel tussen actieve en passieve structuren, aangestuurd door het zenuwstelsel in interactie met de omgeving. Het zou dus wel erg bijzonder zijn als een trainer aan de hand van een aantal herhalingen van een squat zou kunnen bepalen welke mobiliteitsbeperkingen er spelen, of een programma zou kunnen schrijven om de maximale prestatie te verbeteren. Om een specifieke hypothese te vormen, zoals beperkingen in mobiliteit, heb je informatie nodig. Je wilt jouw cliënten meerdere sets zien maken, wellicht onder verschillende omstandigheden, zodat je meer tijd hebt om te observeren en meer informatie. Hierdoor kun je betere beslissingen maken. Op het moment dat je meer kwalitatieve ervaringen opdoet als trainer, zul je bekwamer worden in het observeren en daardoor kan je soms sneller beslissingen maken. Dit kan echter ook een valkuil zijn. Daar komen we straks op terug. Terug naar de hypothese.

Wat is het doel van observeren? Het doel van een observatie is niet een antwoord, maar een hypothese. Wat is het verschil? Een hypothese is een stelling die je inneemt waarmee je zegt dat iets waarschijnlijk is aan de hand van de informatie en de context die jij tot je beschikking hebt. Verschillende factoren hebben invloed op de waarschijnlijkheid van jouw hypothese. De twee belangrijkste zijn: de kwaliteit van de informatie en de kennis en kunde van de persoon die de hypothese vormt.

1. Kwaliteit van informatie

Informatie is van een hoge kwaliteit als het valide en volledig is. Valide betekent dat de informatie die je krijgt kloppend, geldig of aannemelijk is voor de keuze die je wilt maken. Vervolgens is het volledig als je alle informatie krijgt die je nodig hebt. In de praktijk scoor je nooit 100% op beide: je mist altijd informatie en er is altijd ruis. Ruis betekent dat je informatie krijgt die niet valide is, maar wellicht wel belangrijk lijkt. Dat leidt tot factor twee.

2. Kennis en kunde van de coach

De tweede factor is de kennis en kunde die je als trainer gebruikt om de informatie in de juiste context te plaatsen. Want informatie is waardeloos als degene die de keuze moet maken de context niet begrijpt. De juiste context vermindert de ruis en verhoogt de volledigheid van de informatie en zorgt ervoor dat die informatie zich vertaalt naar een betere keuze. Dit is de reden dat je tijdens de opleiding leert over de principes van fysiologie, anatomie, psychologie en biomechanica. Met deze kennis kun je alle informatie die je verzamelt veel beter inzetten om specifieke keuzes te maken. Vervolgens zorgt de praktische ervaring ervoor dat je vanuit die theoretische basis een betere vertaling maakt naar de praktijk. Een trainer met specifieke achtergrondkennis zal, in theorie, een betere hypothese vormen, omdat diegene de informatie van meer context kan voorzien en beter interpreteert.

Omdat je nooit volledig kunt zijn op beide factoren, is een goede hypothese het maximaal haalbare. En gelukkig is dat vaak voldoende om een goede beslissing te maken. Maar je moet altijd bescheiden blijven en de optie openhouden dat je het mis hebt. Dan zal je jouw beslissing moeten bijsturen. Daarom is het belangrijk dat je werkt aan een goede hypothese met een duidelijk ‘waarom’. Daarmee kan je de keuzes die je maakt verantwoorden en sta je nog steeds open voor nieuwe informatie. Daarnaast helpt die ‘waarom’ te achterhalen welke variabelen je verandert om te kunnen bijsturen.

Wij mensen willen graag dat het antwoord zwart/wit is, maar de realiteit is nogal grijs. Of kleurrijk! Het is maar net hoe je naar de wereld kijkt. Hieronder leer je meer over hoe je zelf naar de wereld kijkt, door middel van ezelsbruggetjes, intuïtie, valkuilen, belemmerende overtuigingen en self fulfilling prophecies. Als je bewust bent van deze denkpatronen, kun je krachtigere hypotheses vormen.

Intuïtie: de kracht en valkuilen 

Waarom zijn mensen geneigd de wereld zwart/wit te zien? De wereld is vol van informatie. De hele dag ontvangen we informatie in de vorm van prikkels via de zintuigen die we filteren. We moeten wel, anders zou ons brein overprikkelt raken en komen we niet van input via verwerken tot actie. We maken constant onderscheid tussen wat belangrijk is en wat ruis is. Hoe maakt het brein onderscheidt tussen die overvloed aan prikkels? Het brein doet dit met behulp van systemen, die gecombineerd, ook wel onze ‘intuïtie’ wordt genoemd. Omdat deze systemen voornamelijk handelen in het onderbewuste, betekent dit dat we beslissingen maken zonder dat we alle informatie hebben. Dit is perfect in situaties waarin we snel en adequaat moeten handelen, maar de kans bestaat dat we verkeerde beslissingen maken omdat we informatie verkeerd interpreteren. Dit kunnen we echter trainen met behulp van de eerder genoemde fases van leren van Maslow.

Hoe verwerkt het brein informatie? Ons brein verwerkt prikkels en maakt beslissingen die leiden tot een een handeling, niet handelen is in dit geval ook een handeling. Dit noemen we cognitie, ook wel kenvermogen.

In les 1 leerde je over de dual processing theory: de mate waarin een taak je moeite kost, ligt aan de complexiteit van de taak in verhouding tot de competentie die je hebt verworven. Ook ging het over de snelheid en efficiëntie van het denken. Daar zitten wel wat haken en ogen aan. Het brein fopt ons een beetje om tijd te besparen. Je zou kunnen zeggen dat het de wereld een stuk simpeler maakt, zodat we snel kunnen handelen. Gelukkig maar, want als je over alles wat je doet heel bewust en lang nadenkt, zou dat enorm veel tijd en energie kosten en krijg je weinig voor elkaar. Deze manier van denken is meer op basis van vuistregels. Dit noemen we heuristiek. Heuristiek is zeer succesvol, omdat het gestoeld is op eerder succesvol handelen. Dit denken heeft een nadeel: we handelen op basis van minder nieuwe informatie en de informatie die in het verleden paste bij ons kader van succes heeft in het heden wellicht geen waarde meer. Je kunt heuristiek zien als ezelsbruggetjes. Het zijn regels die werken als de motor engrams van jouw handelen in de omgeving. Het zijn bundelingen van informatie die we onbewust (impliciet) gebruiken om in een complexe omgeving of onder (tijds)druk goede beslissingen te kunnen maken. En dat doen we ontzettend goed. Hier willen we gebruik van maken. Dit proces is wat mensen bedoelen als ze praten over hun onderbuik gevoel of intuïtie.

Heuristiek is belangrijk, maar het is goed als we die regels af en toe eens onder de loep nemen. We vertrouwen enorm op deze manier van denken, maar er kunnen hiaten (ontbrekende delen) ontstaan of zelfs regels die niet kloppen. Dan zal deze manier van handelen ons niet dienen. Dit uit zich in de vorm van cognitieve biases. Een bias is een vertekening van onderzoeksresultaten, een vooroordeel of vooringenomenheid die een objectieve waarneming of beoordeling van de feiten in de weg staat.

Een aantal veel voorkomende biases zijn:

  • Hindsight bias ofwel ‘wijsheid achteraf’

De neiging om na afloop van een onvoorspelbare gebeurtenis van zichzelf te menen dat men dit zo heeft voorspeld. Anders gezegd: Je geeft jezelf vertrouwen en zekerheid door achteraf te redeneren waarom iets is gebeurd.
Praktijkvoorbeeld: Redeneren over de oorzaak van een blessure. Hierdoor kan een trainer het idee krijgen een blessure te kunnen voorspellen, aangezien deze ook terug geredeneerd kan worden. Alleen wordt hierbij vergeten dat verbanden gezien worden die zich beperken tot de informatie die je hebt en indirect zijn.

  • Confirmation bias

De neiging om informatie die overeenstemt met eigen (reeds bestaande) opvattingen als juist te beschouwen. Deze neiging om meer aandacht te schenken of waarde te hechten aan feiten die de eigen opvattingen bevestigen, dan aan feiten die deze tegenspreken. Dit verklaart wellicht ook de hardnekkigheid van sommige vooroordelen.
Praktijkvoorbeeld: Dit zien we veel terugkomen bij trainers die zelf een bepaalde overtuiging hebben bij een sport. Je ziet powerlifting coaches veelal de squat, bench en deadlift programmeren, of crossfit coaches veel van de vormen uit hun sport programmeren voor veel van hun cliënten. Het risico schuilt in het missen van informatie die de overtuiging tegenspreekt, waardoor keuzes gemaakt worden die niet goed zijn voor de cliënt. Zelfs dan zal de trainer in kwestie bewust moeten worden van de gemaakte fout, anders is de kans groot dat hij informatie gaat zoeken die alsnog past bij zijn overtuigingen.

  • Self-serving bias

De neiging om bij de eigen acties altijd uit te gaan van goede intenties en positieve capaciteiten, waarbij we onze successen toeschrijven aan interne factoren (interne attributie) zoals onze capaciteiten, talenten en persoonlijkheid, terwijl we ons falen aan externe factoren toeschrijven (externe attributie) zoals de omstandigheden of fouten van anderen. Zo blijken mensen vaak de juistheid van hun eigen diagnoses en eigen voorspellingen te overschatten.
Praktijkvoorbeeld: Dit zul je terug zien komen tijdens een intake waarbij je cliënt bij het redeneren over de stappen richting het doel uitgaat van eigen kracht en geen tegenslagen meeneemt in de projectie. Tijdens het evalueren wil de cliënt niet inzien welke rol het eigen gedrag had in het niet behalen van het doel en zet vooral in op de onmogelijkheden uit de externe omgeving. Dit maakt het omgaan met tegenslag soms uitdagend. Of het bespreken van factoren die wel invloed hebben op het resultaat en pas kunnen worden gebruikt op het moment dat je cliënt er verantwoordelijkheid voor neemt. 

Dit waren voorbeelden van hele bekende biases die de meeste mensen hebben en die in verschillende onderzoeken zijn bewezen (1) (2) (3) (4) (5) (6). Daarnaast hebben je persoonlijke ervaringen ervoor gezorgd dat je meer unieke vuistregels hebt ontwikkeld.

Een ander praktijkvoorbeeld: Je hebt een slechte ervaring op jonge leeftijd met het leren van de Franse taal. Je kon het nooit goed doen bij die leraar; je begreep de regels niet en deed je huiswerk niet. Later tijdens je sportopleiding kwam je tijdens de lessen over anatomie in een soortgelijke situatie terecht. Je had geen klik met de juf en de Latijnse namen leken niet te blijven hangen. Wat hier kan gebeuren, is dat jij de regel bedenkt, die ongeveer zo klinkt; ‘Ik ben slecht in taal. Ik kan er beter geen tijd en energie insteken, want het levert toch niks op.’ Dit kan bewust zijn waardoor je wellicht een aversie ontwikkelt voor het leren van een nieuwe taal en daar vaak over klaagt. Of onbewust waardoor je voor jezelf valletjes zet waardoor je niet echt succesvol kunt zijn. Je stelt leermomenten uit, let minder goed op tijdens lessen en je wordt heel zenuwachtig van testmomenten.

Dit is een simplistisch voorbeeld om te illustreren hoe een regel kan ontstaan en hoe deze je vervolgens hindert in het toekomstig handelen. Dit wordt ook wel een belemmerende overtuiging genoemd. Dit kan veel complexer en dat is het vaak ook. Zowel in de manier waarop een regel of overtuiging ontstaat als de manier waarop je deze in stand houdt. Daar later meer over.

Die twee ervaringen zeggen niet alles over je capaciteiten om een nieuwe taal te leren. Er waren meer factoren van invloed op je prestaties op dat moment. Maar het houdt je wel tegen in het openstaan voor succeservaringen in de toekomst. En daardoor wordt hetgeen je vreest toch de waarheid. Dit noemen we een self fulfilling prophecy of zelfvervullende voorspelling. Dit is een voorspelling die direct of indirect leidt tot het uitkomen van die voorspelling. In 1948 werd er al werk gepubliceerd over dit sociaal fenomeen(7). Socioloog Robert K Merton zei hierover: ‘If men define situations as real, they are real in their consequences’. Als je gelooft in een uitkomst, dan zal je je ernaar gedragen en wordt het de realiteit. Om te kunnen leren moet je dit soort patronen zien te doorbreken op het moment dat ze je hinderen om de benodigde ervaringen op te doen.

Als deze regels onbewust zijn, hoe passen we ze dan aan? De beste manier om je heuristiek te verbeteren is door bewustwording. Je moet je eigen regels durven bevragen. Alleen al dit stuk lezen zorgt ervoor dat je anders gaat nadenken over jouw handelen. Tijdens de praktijklessen gaan we je hiermee helpen door een simpele vraag: ‘Waarom?’ We gaan je constant bevragen over je ‘waarom’ en je in situaties plaatsen die je de kans geven om de vaardigheden te gebruiken.

Essentieel om van onbewust onbekwaam naar bewust onbekwaam te bewegen, is bewustzijn van jouw gedrag en waarom je zo handelt in een situatie. Dit is ook nog belangrijk in de rest van de bewuste fase.

Dit leerproces gaat over aandacht. Dat leerde je al in les 0, toen het werkgeheugen werd behandeld. Het is essentieel om eerst bewust te worden van jouw mogelijkheden om te leren, voordat je kunt leren. Als je vaardigheden wilt verbeteren dan doorloop je de stappen van Maslow. Het is belangrijk dat je dit accepteert, want het wordt af en toe oncomfortabel. Dit is een extra reden waarom het vormen van een hypothese zo belangrijk is. Het helpt je niet alleen met het verbeteren van het proces van jouw cliënt, je wordt er ook een betere trainer van! Doordat je gedwongen wordt uit te leggen hoe je tot een interventie bent gekomen en waarop dat gestoeld is. De ervaring van het omarmen van ongemakkelijkheid in je eigen leertraject, zal je helpen om cliënten straks beter te begrijpen in hun proces van veranderen.

Er is namelijk een reden voor ons gebruik van cognitieve biases; het beschermen van ons positieve zelfbeeld. Twijfel, onzekerheid, angst en blokkeren in het ondernemen van actie, kunnen allemaal een gevolg zijn van een ervaring waarin je zelfbeeld in twijfel wordt getrokken. Het zelfbeeld moet je zien als een spiegel die je jezelf voorhoudt waarmee jij ziet wat je wil zien van jezelf als persoon. Dit betekent dus niet dat het daadwerkelijk is wie je bent, maar het gaat om een beeld dat je van jezelf hebt. Dit kan een negatief zelfbeeld zijn als je niet tevreden bent met jezelf, of een positief zelfbeeld als je dat wel bent. In beide spectra heb je weer extremen van faalangst door een laag zelfbeeld en hoogmoed door een te positief zelfbeeld.

Ons brein doet erg zijn best om het beeld dat je vanzelf hebt te behouden. Hierin is het van belang dat er een zekere mate van stabiliteit is. Dit gebeurd op alle niveaus, van zeer negatief tot zeer positief. We hebben nogal wat strategieën die we gebruiken om het zelfbeeld te beschermen en er kunnen ervaringen zijn die zo heftig zijn dat ze leiden tot een extreem zelfbeeld. Gelukkig streeft ieder geestelijk gezond mens naar een positief zelfbeeld en zorgen biases er zelfs voor dat we voelen dat we controle hebben over ons leven. Ze dragen bij aan een positieve kijk op het leven en helpen ons met het zelfvertrouwen op pijl te houden. (8) 

Hoe dat werkt zullen we nog een paar keer adresseren in de opleiding als het past bij de context van het trainen en coachen in de fitness. Veel meer diepgang is mogelijk dan we kunnen behandelen in deze opleiding. Weet waar je grenzen liggen in je rol als personal trainer. Sommige cliënten zullen op dit vlak meer hulp nodig hebben dan jij kunt bieden. Mocht je hier tegenaan lopen met een cliënt, dan is het wijs om te verwijzen naar een psycholoog of een goed geschoolde coach.

Samenvatting

Wat belangrijk is voor jou als trainer:

  • Je hebt een observatie nodig om voldoende informatie te verzamelen zodat je een hypothese kunt vormen.
  • Je hebt nooit alle informatie, maar je moet toch beslissingen nemen. Daarvoor val je terug op heuristiek of ook wel je intuïtie. Dit wil je gebruiken, maar deze vuistregels moet je wel goed afstellen zodat ze je kunnen dienen.
  • Je hebt bewustwording nodig om jouw denkfouten, in de vorm van biases, bloot te leggen en te bevragen, zodat je ze kunt aanpassen of weglaten.
  • Het bevragen van je intuïtie kan ongemakkelijk zijn, want het bevraagt het beeld dat je over jezelf hebt. Het brein wil dit beeld graag in stand houden. Je moet dus het ongemak omarmen om jezelf te kunnen ontwikkelen.
  • Omarm dit proces ten volste, want dit is precies wat je cliënten doormaken op het moment dat jij hen helpt inzien hoe hun gedrag niet bevorderlijk is voor veranderingen die ze willen doorvoeren.
  • Het kan zijn dat een cliënt een extreem zelfbeeld heeft. Dit maakt dat het bevragen van de overtuigingen en de mogelijkheid tot leren beperkt wordt. Het is goed om te herkennen wanneer dit jouw rol als personal trainer en coach overstijgt. When in doubt, refer out. 

De observatie: Wacht…wat zie je gebeuren?

Een doel van coachen is om gedrag duurzaam te veranderen. Gedrag zal effectiever veranderen wanneer cliënten door de fases van leren van Maslow heen worden gecoacht. Daarbij is er een beperking in de hoeveelheid informatie die cliënten kunnen opnemen en verwerken. De manier waarop en wanneer je deze informatie meegeeft maakt veel verschil in wat cliënten ervan leren. Daarom leer je in onze opleiding tot tien tellen. Rustig kijken, dan pas wat zeggen of veranderen aan de situatie. Dit maakt de observatie een belangrijk moment.

Observeren is een vaardigheid die vaak wordt overgeslagen, omdat er van je verwacht wordt dat je als trainer en coach heel actief bent. Of je denk dat dit van je verwacht wordt. Maar je wordt niet ingehuurd ter vermaak, jouw cliënt wil resultaat. En wij willen voorkomen dat er ruis ontstaat in de communicatie tussen jou en je cliënt. Want alles wat je doet, of je nu wel iets zegt of niet, heeft effect op je cliënt. 

Goede coaches zeggen het juiste en bereiken veel, excellente coaches zeggen minder en bereiken meer.

In les 1 t/m 3 van deze opleiding ligt het accent op de verschillende fases van de coachingslus. Deze start met de observatie, zodat jij de kwaliteit ontwikkelt om met jouw interventies richting je cliënten, doelmatig en effectief in te grijpen, gericht op de cliënt en het beoogde doel. 

In dit deelhoofdstuk doorloop je de coachingslus met de focus op de observatie en de vertaling naar een hypothese. In de komende hoofdstukken wordt deze opbouw praktischer gemaakt door dezelfde structuur terug te laten komen bij de verschillende bewegingen. In deze structuur kun je heel bewust oefenen met de coachingslus. Een goed opgeleide coach met veel praktijkervaring in het denken in bewegen, zal de lus snel doorlopen. Hij bevindt zich in de fase van onbewust bekwaam.

Om daar te komen of om beter te worden in het doorlopen van de lus, moet je eerst weer naar bewust, zodat je nieuwe regels en informatie kunt toevoegen, die later weer onbewust wordt toegepast. Je kan pas intuïtie ontwikkelen als je voortbouwt op eerder meer bewust kwalitatief handelen. Dat leidt tot kwaliteit in je handelen als excellente coach. 

Waar je kwaliteit levert in het coachen kan en zal heel specifiek zijn. Het is niet ongewoon om heel competent te zijn in het coachen van één bewegingspatroon of een paar hele specifieke oefeningen en incompetent in andere bewegingen. Het kan ook dat je juist sterk bent in communiceren, waardoor de fase van het geven van de interventie en de feedback op het resultaat goed zijn ontwikkelt, maar dat wat je zegt niet past bij de cliënt of niet aanstuurt op de beste resultaten. Dan doet je cliënt wat jij voor ogen hebt, maar niet wat hij nodig heeft.

In het doorlopen van het proces kan je verbeteringen vinden en specifiek tijdens het proces toepassen op verschillende oefeningen. Voordat we naar de coachingslus gaan, eerst wat voorwerk. Want… 

Een goede voorbereiding is het halve werk

Een observatie begint met het eindresultaat in gedachten. Jij weet waar je heen wilt, de cliënt weet dat nog niet. Een goede uitleg zorgt ervoor dat je cliënt aan het werk kan gaan met de opdracht op de manier waarop jij het voor ogen hebt. In les 4 en 5 gaan we dieper in op het geven van een goede uitleg en welke gedragingen daaraan bijdragen. De voorbereiding is belangrijk, omdat je weet wat je wil zeggen en waar je wil kijken zodat je tijdens de observatie waardevolle informatie verzamelt voor het proces. Dit heeft drie niveaus:

1. Kwaliteit van bewegen 

De basis is kwaliteit van bewegen in de vorm van de technische uitvoering. Je wilt in de uitvoering specifieke acties terug zien komen. Deze acties zijn specifiek door de gewrichten waarover we bewegen met de spieren die dat het beste kunnen doen. Hier grijpen we terug naar het denken in bewegen, waarbij we kijken naar posities die gevonden worden en de spanning die geleverd wordt in de posities. Dit is spanning in de concentrisch en excentrische fase, maar ook isometrisch. Zodat we vooral bewegen wat we willen bewegen en kunnen stabiliseren waar we beweging willen voorkomen.

Iemand met een ‘goede’ techniek laat een beweging zien die in lijn is met een ideaalbeeld van posities in 4 fases: de startpositie, de bewegende fase excentrisch, de bewegende fase concentrisch en de eindpositie. We kunnen sleutelen aan de techniek als er in 1 van die fases gewerkt kan worden aan een positie.

Een voorbeeld: tijdens een squat wil je zien dat de romp een neutrale positie behoudt gedurende de hele beweging. Hiervoor hebben we een isometrische contractie nodig in de romp. De romp is rechtop/verticaal in de startpositie en we verwachten in die positie minder spanning op de romp dan in eindpositie van de squat. Tijdens de excentrische fase loopt spanning in de romp op, terwijl de romp meer voorover komt. De mate waarin de meer horizontale positie wordt gevonden en waarop spanning wordt geleverd kunnen we benoemen. Daarmee geven we een oordeel over de kwaliteit van de beweging.

Je hebt geleerd dat individuele verschillen een belangrijke factor zijn in het bepalen van wat ideale posities zijn. In je voorbereiding wil je een beeld hebben van wat ideaal is. In punt 3 hieronder lees je dat dit ideaal per persoon verschilt. Een goede voorbereiding helpt je onderscheiden wat je wel en niet accepteert als individuele variatie.

2. Intentie leidt tot een specifieke adaptatie

De oefening is gekozen met een doel voor ogen. De mogelijke doelen die we bespreken in deze opleiding zijn: het aanleren van een beweging, het trainen van het cardiovasculair systeem, het winnen van spiermassa en het vergroten van de maximale kracht. Hoe die systemen werken zullen we later in de opleiding bespreken, maar voor nu is het belangrijk dat dezelfde oefening anders kan worden aangeboden afhankelijk van de doelstelling. Het is belangrijk dat je cliënt deze intentie begrijpt en de oefening ook zodanig uitvoert. De intentie is de mindset van de cliënt tijdens het uitvoeren van de oefenvorm. Dit is een combinatie van de techniek en de wijze waarop we de set structureren in herhalingen, intensiteit en rust. De combinatie van deze factoren maakt een set heel doelgericht.

Twee voorbeelden ter vergelijking: Een squat kan geprogrammeerd worden voor spiergroei of maximaalkracht. Hierbij heeft deze oefening een ander doel oftewel intentie. Als de squat geprogrammeerd wordt voor spiergroei, dan kan de intentie zijn dat de set uitgevoerd moet worden tot het punt van spierfalen in een hogere rep range. Ergens tussen de 6 en de 15 herhalingen. Je wilt zien dat je cliënt gelimiteerd wordt door het strekken van de heup of de knie, omdat je spiergroei in de bilspieren en bovenbeenspieren voor ogen hebt.

Als diezelfde squat wordt geprogrammeerd om maximaal kracht te verbeteren, dan willen we geen techniekverlies zien en zullen we de intensiteit verhogen waardoor we lager uitkomen in herhalingen. Ergens tussen de 1 en 5 herhalingen. Nu kan er van alles gebeuren waardoor er toch techniekverlies is. Dan ga je schakelen in gewicht en de informatie van de set met techniekverlies gebruik je voor het bedenken van een interventie. 

Later in de opleiding gaan we in op het doel van oefeningen en oefenvormen. Je leert dan hoe het lichaam verandert en hoe dat er specifiek uitziet voor het cardiovasculaire systeem, voor spiergroei en de ontwikkeling van kracht.

3. Het individu

Dat er in de technische uitvoering individuele verschillen zijn, neem je mee in je technische voorwaarden. Hier willen we spreken over de wijze waarop je de cliënt benadert. Elke set is voor ons als trainers een kans om informatie te verzamelen.

Die informatie wordt specifiek door de eerdere ervaringen van de cliënt. Omdat we als trainers en coaches het leerproces continu in ons achterhoofd houden, moeten we ook meenemen hoe de cliënt de oefening eerder uitvoerde en wat toen de belangrijke punten waren.

Voorbeeld: een beginnende cliënt die in de vorige sessie de transitie heeft gemaakt van een goblet squat naar een barbell back squat. Als het in de vorige sessie niet lukte om de stang goed te positioneren met veel spanning op de bovenrug en de romp en het lukt in deze sessie bij 70% van de herhalingen, dan is dat een positief punt om te benoemen. Neem dit mee in je observatie, zodat je het kan benoemen in de feedback. Waarschijnlijk is deze cliënt bewust bekwaam en heeft hij feedback nodig op de goede herhalingen, zodat die een hoger percentage goede herhalingen per set kan nastreven.

Een ander voorbeeld: een atleet die zich voorbereid op een powerlifting wedstrijd. Drie weken voor de wedstrijd verliest hij bij 2 van de 8 herhalingen van de back squat spanning op de bovenrug. De beweging is zeer gering, maar je ziet dat hij daardoor wat voor op de tenen komt. Je werkt slechts op 90% van diens maximale capaciteit. Omdat het op dit niveau op details aankomt en dit iets is wat normaal nooit voorkomt, wil je het meenemen in je observatie zodat je het kan aankaarten. Je wil dan weten of het een kwestie was van focus verlies is of dat er meer aan de hand is. Deze cliënt is onbewust bekwaam dus willen we oppassen met te veel zeggen waardoor de cliënt heel zelfbewust wordt en weer bewust gaat handelen. Als het wel een kwestie van focus is dan willen we daar op coachen en niet op het technisch handelen, want daar ligt niet het probleem. Doe je dat wel, dan is de kans groot dat hij opeens enorm gaat letten op die handeling wat ervoor kan zorgen dat het percentage van foutloos handelen lager wordt, omdat je cliënt nu gaat overcompenseren. 

Dus neem de individuele ervaring en leercurve mee in je observatie zodat je interventie en feedback past bij de persoon. Een goede trainer heeft altijd het individuele proces in het achterhoofd.

Samenvatting: wat is een goede voorbereiding?

Het is belangrijk om van te voren te weten welke techniek je wilt zien en met welke intentie de oefenvorm moet worden uitgevoerd, zodat jij in je observatie weet waar je naar moet kijken en op wilt letten. Dit plaats je in de context van het individu. Dat is uitdagend. Maar het is een vaardigheid die te leren is. Veel van deze kennis kan je van te voren bestuderen en je zal er flinke stappen in maken op het moment dat je ervaring op gaat doen met een goede voorbereiding.

Nu komt de grootste uitdaging voor veel van de studenten in de eerste 3 lessen: uitleggen wat goed is.

Wat is het doel van de oefening? Wat is ‘goed’?

Om een hypothese te kunnen vormen, moet je kunnen benoemen wat goed is. In het leerproces van je cliënt is het belangrijk dat feedback specifiek is. In de praktijk zien we dat coaches veelal feedback geven in de vorm van het woord ‘goed’ en dat ze geen hypothese kunnen vormen waarmee ze hun goedkeuring kunnen onderbouwen. Nu kunnen hier twee dingen gebeuren.

Ten eerste is het mogelijk dat de trainer niet kan verwoorden wat goed is. ‘Wat is goed’. Dit vragen we jou continu tijdens de praktijkles. Als je kan verwoorden wat goed is, dan kan je specifiek zijn in je aanwijzingen tijdens een beweging.

Als je dit onder de knie hebt, is het makkelijker om vanuit je observatie waardevolle informatie te verzamelen. Een goed oog voor bewegen en de kennis om dit duidelijk te verwoorden, vormt de basis voor de rest.

Het tweede wat er aan de hand kan zijn, is dat de trainer wel weet wat goed is, maar dit niet kan verwoorden. Dit vormt een beperking in je coaching en het bedenken van interventies in je programmering. Je observatie levert minder waardevolle informatie op. 

Hoe kun je deze belangrijke vaardigheid ontwikkelen? Ervaring! We bieden je op verschillende niveaus kansen om waardevolle ervaring op te doen.

Voorop staat het bestuderen van de anatomie en het vergroten van je kennis van bewegen. We behandelen zowel de basisprincipes en de bewegingsmogelijkheden van de verschillende gewrichten, als de specifieke bewegingen tijdens oefeningen. Tijdens de eerste 3 lessen bieden wij steeds een blok anatomie aan, waarin we focussen op een specifiek gebied (romp, heup en schouders). Die kennis vormt het fundament voor het uitleggen van oefeningen binnen dat bewegingspatroon.

Studietip

Dit proces van kennis van anatomie in relatie tot oefeningen, kun je versterken door voor jezelf de oefeningen uit te schrijven. Beschrijf:

  • de anatomische functies van de spieren;
  • de aanwijzingen voor de start- en eindpositie;
  • de meest voorkomende energielekken;
  • en eventueel de aanwijzingen die horen bij de energielekken.

Het tweede niveau is het toepassen van kennis in je eigen training. Hiervoor hebben we specifiek het ‘Skin in the Game’ programma geschreven. In dit trainingsprogramma van 30 weken kun je met alle oefeningen uit de opleiding aan de slag in dezelfde periode. Ook de huiswerkopdrachten zijn met dit idee geschreven. Door de oefeningen zelf met intentie uit te voeren, leer je waardevolle informatie over de wijze waarop ze het lichaam belasten.

Dit biedt je de mogelijkheid om cues te testen en met kleine variaties te experimenteren, zoals andere posities van de ledematen en de romp of variëren met externe weerstand. Door jezelf te filmen, kun je bewegingspatronen bij jezelf observeren en met behulp van de coachingslus van feedback voorzien. De kracht van zelf experimenteren in je trainingen wordt naar onze mening zwaar onderschat. Het komt vaak voor dat iemand nog nooit heeft geëxperimenteerd met verschillende grepen tijdens een pulldown of met voetposities tijdens een squat

Het derde niveau komt terug in de praktijklessen en tijdens jouw stage- of werkuren in de gym. Het verwoorden van je observaties. Heel bewust en heel specifiek uitleggen wat je ziet. Dit mag om te beginnen in Jip en Janneke taal, zo communiceer je ook richting je cliënten. Daag jezelf wel uit om de acties te beschrijven aan de hand van de anatomie. Het is heel waardevol, een must, om voor jezelf meer praktijkervaring te organiseren. Dit is behandeld in les 0. Je moet veel verschillende mensen zien bewegen, zodat je individuele variaties leert herkennen. Dezelfde oefening zien in verschillende contexten is waardevolle informatie. Daarbij moet je ervoor zorgen dat de kwaliteit van die ervaring hoog is. Dit doe je door elke keer de coachingslus te doorlopen, elke keer een hypothese te vormen, en elke keer interventies te bedenken en aan te bieden. Het maken van vlieguren in de praktijk essentieel. Neem daarin de verantwoordelijkheid om te experimenteren en te reflecteren. Zo maak je jouw ervaring van hoge kwaliteit.

Conclusie

Zoek niet naar de magische oplossing, maar ga aan het werk.

Wanneer je zelf aan de slag gaat met bewegingen en trainingsvormen tijdens kwalitatieve praktijkervaring en een theoretisch kader ontwikkelt, boek je vooruitgang in de kwaliteit van je observatie. Zo zul je de informatie veel beter kunnen plaatsen in de context van de cliënt, om zo tot betere interventies te komen. Er zijn geen short cuts. Investeer de tijd en energie die nodig is; de magie ligt in de kwaliteit van je ervaringen.

De coachingslus

Als er meerdere ontwikkelingen tegelijk gaande zijn die aan elkaar gerelateerd zijn, draagt dit bij aan het leerproces. Op dit moment leer je een theoretisch kader te vormen en tegelijkertijd werk je aan je praktische kennis. Dit is goed zolang je enige structuur vindt in je aanpak. We geven je nu een structuur mee.

In dit hoofdstuk focussen we ons op het doorlopen van de hele coachingslus, met extra aandacht voor stap 1 en 2. De komende lessen voegen we theorie toe, zodat je strategieën en methoden ontwikkelt die een goede coach in de praktijk gebruikt.

Tijdens de uitleg nemen we de dead bug als voorbeeld.

Hieronder nogmaals de video van de dead bug en de accenten om je kennis op te frissen.

Voorbereiding

Wat wil ik zien?

Bedenk vooraf welke posities je wil zien in de verschillende fases van de beweging. De belangrijkste fases zijn de startpositie, de eindpositie, de concentrische fase en de excentrische fase. Primair kijk je naar de gewrichten die dominant zijn in de beweging en de posities van de hefbomen die ontstaan. 

Hieronder leer je hoe dit zit bij de dead bug.

Het doel van de dead bug is rompstijfheid behouden in een neutrale positie van de wervelkolom terwijl de armen en/of benen bewegen. Dit betekent dat de prioriteit bij de romp ligt en dan pas de extremiteiten. De romp/onderrug is neutraal en de rompspieren creëren 360 graden isometrische spanning. De wervelkolom is neutraal als de ribben zich recht boven de heupen positioneren. Je kunt de onderrug checken door de handen van de cliënt onder de rug te plaatsen of door zelf een check te doen. Hierbij wil je lichte druk op de handen voelen.

Tijdens de beweging kijk je of de wervelkolom neutraal blijft. Dat kun je op meerdere manieren doen:

  • Kijk naar de positie van de ribben. Zie je de ribben omhoog gaan? Dan holt de rug (extensie van de wervelkolom).
  • Je kunt jouw hand onder de onderrug plaatsen om te ervaren of de ruimte tussen de rug en jouw hand hetzelfde blijft gedurende de beweging. Je kunt jouw cliënt ook zelf 1 of 2 handen onder de rug laten plaatsen.
  • De rompspanning kun je zelf checken door jouw vingers in de obliques (schuine buikspieren) te duwen: vier vingers richting de anterior core en de duimen op de posterior code. Hier wil je flinke tegendruk voelen gedurende de hele concentrische en excentrische beweging. Ook kun je jouw cliënt aanleren om zelf de hand in de zij te zetten om spanning te voelen.
  • Om de spanning op de romp te bevestigen, kun je de cliënt vragen of die spanning er is. Dit kan pas als je het concept van bracen eerder hebt behandeld en hebt bevestigd dat de cliënt minimaal bewust bekwaam is.

In de beweging van de armen en de benen wil je controle zien. Beweging van armen en benen betekent geen beweging in de romp. De armen bewegen zich langs het hoofd richting de grond, de benen strekken zich uit met de hak richting de grond. Hoe ver ze beide komen ligt aan de mate waarin de cliënt voldoende spanning kan leveren in de romp en de mobiliteit van de heupen, bovenrug en schouder. Je wilt niet dat er meer beweging in de ledematen komt als dit ten koste gaat van spanning in de romp. Dus liever een kleinere beweging mét rompstijfheid, dan een grotere beweging en verlies van stijfheid.

Nu je helder hebt wat je wilt zien, weet je waar je naar moet kijken. Waardevolle informatie om jouw uitleg aan te scherpen.

Wat wil je niet zien? Welke energielekken zijn waarschijnlijk?

Een energielek is een positie of een vorm van spanning die niet direct bijdraagt aan het doel van de beweging. Het is dus heel belangrijk dat je weet wat de intentie is van de oefening en de set, en wat voor individu je voor je hebt.

De uitzonderingen zullen uitgebreid aan bod komen tijdens het specifiek bespreken van de bewegingspatronen, trainingsvormen en in de praktijklessen.

Binnen een bewegingspatroon kunnen er een aantal standaard energielekken ontstaan als gevolg van de wijze waarop het lichaam wordt belast. Als je bekend bent met deze veel voorkomende energielekken, kun je een check toevoegen in je structuur.

In deze video neemt Wouter de meest voorkomende energielekken bij rompstijfheidsoefeningen met je door.

Voor de dead bug kunnen we de volgende lijst maken:

  • Hyperextensie van de onderrug. De ribben komen omhoog of de bekken kantelen naar voren. De spanning op de romp gaat verloren.
  • Hyperflexie van de onderrug. De rug duwt hard tegen de grond aan. De ribben ‘grijpen’ naar beneden. Vooral veel spanning op de rectus abdominus en minder spanning op de obliques.
  • De relatie tussen beweging in armen, benen en de romp. Herken het punt waarop de spanning of positie in de romp verloren gaat, omdat de armen en benen te ver gestrekt richting de grond bewegen. Streef naar een zo groot mogelijke beweging, maar de uitslag mag niet leiden tot een energielek in de romp.
  • Slechts 1 arm en/of been beweegt tegelijk. Let erop dat het passieve ledemaat niet richting de romp wordt getrokken. Als de passieve knie richting de romp wordt getrokken, leidt dit tot flexie in de onderrug. Plaats je uitgestrekte arm tegen de knieën die afwisselend uitstrekken. Dit biedt een externe dwingende situatie voor de cliënt om het intrekken te voorkomen.
  • Ademhaling (cliënt specifiek). Je wilt dat jouw cliënt doorademt. Daarom heb je voor de dead bug het concept van de brace en ademhaling uitgelegd. Een energielek zou zijn dat jouw cliënt spanning verliest door een verkeerde timing van de ademhaling of alleen spanning kan creëren door de adem in te houden. Adem uit bij het uitstrekken, adem in bij het intrekken.
  • Positie van de nek en het hoofd. De cliënt kan de nek ontspannen en het hoofd op de grond plaatsen. Het optillen van het hoofd, of hyperextensie in de nek geeft een reden om aan te nemen dat de ribbenkast te veel naar het bekken wordt getrokken of de cliënt beperkt is in de mobiliteit van de bovenrug. Plaats dan een kussentje onder het hoofd van de cliënt.

Nu ben je klaar om te observeren. Als je weet wat je wel en niet wil zien en veelvoorkomende energielekken kent, zul je tijdens de observatie meer rust ervaren en beter kunnen verwoorden wat je ziet. 

Een kleine tip voor beginnende trainers of als een oefening nieuw voor je is: film de oefeningen. Een set kan snel afgelopen zijn. In het begin vaak sneller dan dat jij kan kijken. Door het beeldmateriaal terug te kijken, kun je thuis rustig de coachingslus doorlopen. Tijdens de training kan beeldmateriaal een waardevolle tool zijn bij interventie richting je cliënt. Zeker als bewustwording een doel is.

Stap 1: Observeren = Check, check. Dubbel check

We zeggen wel eens tijdens de praktijklessen dat studenten, met een pistool op het hoofd, met zekerheid moeten kunnen zeggen wat ze hebben gezien. Tegelijk zeggen we dat een hypothese het hoogst haalbare is. Dat is nogal dubbel, maar wel logisch.

Dit komt omdat een observatie iets anders is dan een hypothese. Je kan er wel voor zorgen dat je tijdens het observeren van een oefening zeker weet dat wat je hebt geobserveerd ook klopt.

Vervolgens is het de hypothese die op basis van die observatie wordt gevormd waar de onzekerheid ontstaat en moet worden geaccepteerd.

Voorbeeld: Tijdens de excentrische beweging van de dead bug zie ik duidelijk dat de ribben omhoog komen. Ik heb ook tijdens de set mijn hand onder de rug geplaatst om te voelen of de druk op mijn vingers minder wordt tijdens de excentrische fase. Omdat ik het heb gezien en gevoeld, durf ik met zekerheid te zeggen dat dit is gebeurd. Maar of het komt doordat mijn cliënt de oefening niet heeft begrepen of dat de oefening te zwaar is, dat kan ik niet met zekerheid zeggen. De observatie is helder, de redenatie achteraf is altijd hypothetisch.

Welke vormen van informatie verzamelen heb je als trainer tot je beschikking?
  • Je oog voor bewegen. Kennis van anatomie en weten waar je moet kijken, zorgen ervoor dat je informatie verzamelt. Je leert als het ware door de kleding heen te kijken.
  • Kinesthetisch. ‘Het voelen’. Zorg ervoor dat je bij je cliënt aangeeft dat je gaat voelen. Een tactisch geplaatste hand kan je extra informatie geven over de spanning die wordt geleverd of de positie die wordt behouden.
  • Evaluatie. Een cliënt die wordt geleerd om zelfsturend te leren, kun je na een set om extra informatie vragen. Vooral vragen over de intentie van de uitvoering, de beleving van de richting van de beweging, de gevonden posities en de geleverde spanning. Let er hierbij wel op dat je je cliënt heel zelfbewust kan maken, wat niet altijd past bij de fase waarin ze zich bevinden! Dit is vooral waardevol ter bevestiging van de eerste twee methoden.
Belangrijke handelingen tijdens een observatie:
  1. Weet waar je moet staan. Kies een positie ten opzicht van je cliënt waar jij goed zicht hebt op de gewrichten die je het belangrijkste vind.
    Bij de dead bug is dit het zijaanzicht. Hier krijg je alle informatie over de beweging in de romp en de beweging van de armen en benen. Zicht van boven kan ook waardevol zijn om verschillen tussen links en rechts en eventueel wat rotatie van de romp te kunnen zien.
  2. Staar je niet blind op 1 gewricht of deelbeweging. Te dichtbij is sowieso niet fijn voor je cliënt, maar het zorgt er ook voor dat jij het overzicht verliest. Bij grotere bewegingen als de squat is het belangrijk om kleinere bewegingen te kunnen zien. Zoals hoe de voeten zich positioneren, maar ook hoe de samenwerking is tussen de voet, de knie, de heup en de romp. Begin met een overzicht van de totale beweging. Ga vervolgens inzoomen.
    Bij de dead bug is dat makkelijker. Je ziet de romp, armen en benen in een blik. Begin wel met het bekijken van de gehele beweging en zoom dan in op je prioriteit: de romp.
  3. Zorg dat je een aantal herhalingen ziet, voordat je begint met redeneren. Het zal heel verleidelijk zijn om na 6 herhalingen te denken dat je het gezien hebt en tot een conclusie te komen. Maak hier onderscheid in het volgende: loopt het, lukt het en leeft het? (9) Dit is een term die past bij het geven van groepslessen, die we uitgebreider zullen behandelen in les 4 en 5. Dit ezelsbruggetje is handig om te onthouden. En het werkt ook goed in een 1 op 1 setting, maar iets aangepast;
    Loop ‘t? = Eerst kijken of de oefening wordt uitgevoerd op een niveau waarbij de belangrijkste (deel)bewegingen terugkomen.
    Lukt ‘t? = Kijk specifieker of de deelbewegingen kloppen en of er energielekken zijn.
    Leeft ‘t? = Kijk of de intentie die is meegegeven ook terugkomt in de uitvoering. 
Voorbeeld bij de dead bug

Loopt ‘t? De romp blijft stijf, de armen en benen bewegen richting de vloer. Als het niet loopt, dan is de opdracht waarschijnlijk niet duidelijk. Dan moet je terug naar de uitleg. Stop de set en leg opnieuw of anders uit.

Lukt ‘t? Het loopt, dus nu kijk je naar de positie van de ribben. Check de spanning van de romp en kijk hoe de armen en benen samenwerken. Mocht je energielekken zien, dan hoef je de set niet te stoppen. Stuur rustig bij op de punten die je al hebt meegegeven of denk alvast na welke interventie je gaat toevoegen in de rust tussen de sets.

Leeft ‘t? Het loopt en het lukt. Nu kijk je of je cliënt ook wordt uitgedaagd. Is het te licht of te zwaar? Wat is de snelheid van bewegen? Past dit allemaal bij het doel wat je voor ogen hebt? Als de dead bug wordt ingezet als oefening om de romp op te warmen, dan is de intentie van de oefening heel anders dan wanneer je kracht wil vergroten in anti extensie. 

Conclusie voor de observatie

Een goede voorbereiding zorgt ervoor dat je weet waar je naar wil kijken en wat je wil zien. Kennis van het menselijk lichaam en van specifieke oefeningen bieden je een raamwerk. Hierdoor begrijp je individuele verschillen makkelijk en is er minder ruis tijdens de daadwerkelijke observatie. Tijdens de observatie maakt jouw positie ten opzichte van de cliënt en het gebruiken van de juiste checks (en dubbel checks) een groot verschil in de kwaliteit van de verzamelde informatie. Goed worden in observeren vraagt om een duidelijk theoretisch raamwerk en is een vaardigheid die bestaat uit opzichzelfstaande handelingen. Beide zijn zeer goed te trainen door ervaring op te doen met verschillende oefeningen in diverse contexten door aparte individuen. 

Stap 2: Het bedenken van interventies

Vorm een hypothese door informatie van context te voorzien.

De oefening loopt, hij lukt en hij leeft. Je cliënt voert de oefening uit met de intentie die je voor ogen had. Maar in je observatie zie je ruimte voor verbetering. Nu kun je een hypothese vormen over waarom dit energielek ontstaat.

Je hebt meerdere kennisbronnen die je kunt meenemen in je hypothese:

  1. Loopt ’t, lukt ‘t en leeft ‘t

Ben je overtuigd dat je cliënt begrijpt wat de opdracht is? Is zowel de uitvoering als de intentie duidelijk? Dit is een belangrijke vraag. Als je concludeert dat je cliënt wel de intentie heeft om de oefening uit te voeren zoals jij voor ogen hebt, maar nog niet de competentie, dan moet je werken aan de uitvoering. Maar als de opdracht niet duidelijk is, dan moet je terug naar de uitleg. Dat is stap 1. Dubbel check dit bij je cliënt, herhaal desnoods voor de zekerheid de opdracht.

  1. De 4 fases van leren van Maslow

Als de opdracht wel duidelijk is, dan moet je achterhalen of je cliënt bewust is van zijn eigen uitvoering. De opdracht is duidelijk, je cliënt denkt wellicht dat hij dit ook laat zien. Dit is een teken van onbewust onbekwaam. Er gaat iets mis in de uitvoering en je cliënt voelt wellicht dat er ‘iets’ mis is, maar kan dat niet benoemen. Vaak heeft je cliënt niet eens door dat er een energielek is ontstaan. Totaal onbewust.

Als je cliënt zich wel bewust is van de technische fout of het energielek, maar niet weet wat een potentiële actie is om dit op te lossen, dan is hij bewust onbekwaam. Dit is een frustrerende fase. Je bent je bewust van je onkunde, maar je hebt geen oplossing.

En de laatste is dat hij zich wel bewust is van de actie die moet worden ondernomen, maar dat niet voor elkaar krijgt. Dit kan komen doordat het gewicht te zwaar is, de handelingssnelheid/bewegingssnelheid te hoog, of de vermoeidheid speelt hem parten. Dan moet je schakelen in de intentie van de oefening, zodat je kan kijken of hetzelfde patroon in een minder uitdagende omgeving wel goed wordt uitgevoerd.

Dit is waarom het ook belangrijk is om goed te observeren tijdens de warming up. Energielekken die daar ontstaan, komen niet door een te hoge externe weerstand.

Als de externe weerstand laag is en je cliënt is zich wel bewust van het energielek en de mogelijke oplossing, dan moeten we kijken naar een andere interventie methode. Nu is het belangrijk dat je bijstuurt. Kijk ook verder naar energielekken ergens anders in de keten, of naar mogelijke aanpassingen van de oefening zodat deze beter aansluit bij de cliënt. We willen niet te lang blijven hangen in de fase waarin het onduidelijk is wat er moet gebeuren. Stuur snel bij zodat er weer succesbeleving is om mee verder te bouwen.

Je voorbereiding is hier weer heel belangrijk. Begrijpen wat een oefening makkelijker of moeilijker maakt, zorgt ervoor dat je beter kan schakelen. Dit wordt differentiëren genoemd in toename van intentie, intensiteit of complexiteit (progressie) of afname daarvan (regressie). Differentiëren kan dus zowel in intentie als in de wijze waarop we het lichaam belasten met andere soorten van externe weerstanden, denk aan ander materiaal of vanuit andere hoeken. Het doel zal zijn om de oefening makkelijker te maken voor je cliënt, zonder af te doen aan de beoogde intentie.  Zorg ervoor dat je de regressie subtiel introduceert. Sommige cliënten kunnen dit als falen ervaren. Bijvoorbeeld: “We maken een kleine aanpassing, zodat je de oefening beter kunt uitvoeren”, in plaats van “nou, dit is dus te moeilijk voor je. We doen het wel even zo, dat is makkelijker.” Als trainer is het belangrijk dat je onbewust bekwaam positief communiceert.

Belangrijke toevoeging is dat er tijdens een oefening meerdere niveaus van competentie en fases van leren kunnen ontstaan bij 1 persoon op hetzelfde moment. Hoe meer deelbewegingen een oefening bevat, des te groter de kans dat er een deelbeweging is die zich in een andere fase bevindt dan de andere deelbewegingen. Wanneer we een deelbeweging isoleren is er niks aan de hand, maar op het moment dat we deze combineren met meerdere bewegingen ontstaan er energielekken.

Hoewel we dit nu heel schematisch weergeven, is het in de praktijk een stuk rommeliger. Het is een dynamisch proces en zo moet je het benaderen.

De laatste fase van leren van Maslow is bewust bekwaam. Dan ben je de oefening meester.

Dat brengt ons bij de volgende denkwijze die je toevoegt om een goede hypothese te vormen. Het denken in bewegen.

Bewegingsanalyse

Je cliënt doet zijn best om de oefening goed uit te voeren, maar er is ‘iets’ dat hem daarin hindert. Je bent erachter dat dit niet gaat over het begrijpen van de opdracht of de intentie achter de opdracht. Dus kom je uit bij competentie. Het zal zeer waarschijnlijk liggen aan de uitvoering. Dit wordt onderverdeeld in voorwaarden en uitvoering.

Het eerste wat je jezelf moet afvragen is of je cliënt wel de fysieke voorwaarden heeft om de oefening goed uit te voeren. Dit zijn vragen als: zijn er structurele beperkingen die hem hinderen? Kan hij stabiliteit leveren op de belangrijke plekken? Is het materiaal wel goed afgestemd op de persoon? Heeft hij voldoende energie? Misschien herken je deze punten al uit les 1B: Beter bewegen.

Als dat niet leidt tot een antwoord, gaan we door naar de uitvoering. Een oefening bestaat altijd uit deelbewegingen, zelfs een geïsoleerde oefening als een biceps curl heeft weer kleinere bewegingen die in samenwerking moeten worden uitgevoerd. Door goed voor te bereiden wat je wel en niet wilt zien, kun je nu op zoek naar deelbewegingen of samenwerkingen tussen deelbewegingen die niet goed verlopen. Dit zorgt voor aanknopingspunten bij het bieden van interventies.

Terug naar de dead bug, zie je het volgende: De startpositie is goed. De ribben zijn in lijn met het bekken en de romp is op spanning. Je hebt een dubbel check gedaan door de spanning op de obliques te checken. Armen zijn recht boven de schouders en de knieën en heupen zijn beide gepositioneerd in een hoek van 90 graden. Op het moment dat de armen en benen om en om gaan strekken, zie je tijdens de excentrische fase dat de ribben in positie blijven en dubbelcheck je de positie door een hand onder de rug te plaatsen. Hier voel je constant een lichte druk.

Het valt je op dat bij het strekken van de rechter knie en heup richting de eindpositie, de ribben iets omhoog komen. Je doet een dubbelcheck op de spanning, die blijft constant, alhoewel je nu wel voelt dat de buik beweegt. Aan de linkerkant voel je niets van beweging en zie je ook niets.

Als je de cliënt vraagt naar de positie verandering van de romp tijdens het strekken van het rechterbeen, krijg je terug dat hij dit ook voelde en probeerde tegen te houden, wat niet lukte.

Jouw hypothese is: 

De cliënt laat een goede start en eindpositie zien. De ribben recht boven het bekken gepositioneerd met 360 graden spanning. Tijdens het grootste deel van de beweging rechts en tijdens de volledige beweging links voel je dat de onderrug neutraal blijft, en dit zie je ook. De intentie van de cliënt is goed. Het energielek wordt ook bewust gevoeld. En er wordt bewust gehandeld om dit te voorkomen. Dit geeft aan dat de cliënt minimaal bewust bekwaam is en de oefening zelf kan reguleren.

Aangezien je links een perfecte uitvoering ziet en rechts een kleine kanteling in het bekken in de eindpositie, is de hypothese dat er een structureel verschil is tussen de linker en de rechterheup. Aangezien de romp min of meer dezelfde taak heeft bij het strekken van beide zijden. Daarnaast laat de cliënt voldoende bekwaamheid zien in de uitvoering van de rest van de bewegingsuitslag aan beide kanten. Is de uitvoering consistent van licht tot zware externe weerstand? Dit kun je met de middelen die je hebt niet bevestigen. Je neemt de informatie mee om te kijken of je dit verschil ook ziet bij andere bewegingen waarbij een maximale strekking van de heup gevraagd wordt.

Interventie

Na het observeren van deze set volgt de interventie. De interventie zal gericht moeten zijn op het behouden van de positie, terwijl de spanning op de romp wordt behouden. Het doel is immers niet de maximale heupstrekking, maar het uitdagen van de romp.

Maar wat als er meerdere energielekken tegelijk ontstaan? Het kan dat er in een beweging meerdere deelbewegingen zijn die energielekken laten zien. In zulke moet je er rekening mee houden dat er een kettingreactie kan ontstaan. De energielekken kunnen elkaar beïnvloeden. Dit komt vooral voor wanneer de energielekken elkaar opvolgen in de kinetische keten.

Een voorbeeld tijdens de dead bug is dat we hetzelfde patroon zien van een kleine kanteling van het bekken in de eindpositie van de heupstrekking aan de rechterzijde. Echter zie je nu ook dat de cliënt omhoog komt met het hoofd en de linker knie richting de borst trekt. Nu zie je meerdere energielekken of technische fouten, waardoor het lastiger is om een heldere hypothese te vormen dan wanneer je slechts 1 energielek ziet.

In zulke gevallen gebruik je dezelfde structuur bij het ontleden van wat er kan spelen. Gebruik meerdere sets om je cliënt bij te sturen. Als je de positie van het hoofd en het aantrekken van de knie kan wegnemen met simpele cues gericht op de uitvoering, dan blijft uiteindelijk de laatste energielek over.

Welke interventie geef je mee?

Inmiddels is het misschien duidelijk dat we je hier geen concreet antwoord op kunnen geven, omdat er zoveel variabelen zijn die je interventie beïnvloeden. Dit is specifiek voor de persoon, de situatie, de oefening en de beoogde intentie voor de situatie en de oefening.

De beste aanwijzing is de aanwijzing die werkt! De beste aanwijzingen worden verder gekenmerkt doordat ze niet alleen in het moment een energielek oplossen, maar ook op langere termijn een positief effect hebben. Dit biedt een kwalitatieve leerervaring voor de cliënt. Het uitgangspunt is dat je een verscheidenheid aan interventies op voorraad hebt, zodat je altijd opties hebt. Zie jouw coaching als een gereedschapskist waar je steeds tools (aanwijzingen) uit kunt halen die het energielek dichten.

Om te bepalen wat je meegeeft, is context enorm belangrijk. In de komende lessen behandelen we verschillende casussen. We voegen strategieën toe die je helpen om betere beslissingen te maken op basis van je hypothese. Zo zul je effectiever communiceren met je cliënt.

Voor nu een aantal vuistregels:
  • Benader de situatie altijd vanuit de belevingswereld van de cliënt.

Tijdens coachen is het niet van belang wat jij ziet. Ik herhaal: het is niet van belang wat jij ziet of begrijpt. Dit is een gekke wending, want je hebt zojuist veel tijd besteed aan het lezen over hoe je het beste kan kijken en beschrijven wat je ziet. Het is niet van belang, omdat het slechts een manier is om tot hetgeen te komen wat je wilt bereiken. Je wil dat jouw cliënt gaat bewegen met een hogere kwaliteit en meer in lijn met de beoogde intentie. Daarom leer je tijdens de praktijklessen hypotheses te vormen, hardop te denken en de hypothese te verwoorden. Maar tijdens het training geven in de echte wereld laat je dit weer los, omdat dit meestal niet relevant is voor jouw cliënten. Het is een tool om beter te worden in je vak.

In de echte wereld zeggen echt goede coaches veel minder. Ze praten alleen als dat bijdraagt aan kwaliteit en intentie. Dus in je hypothese heb je een aanname gemaakt. Daar wil je op inzetten. Nu moet je bedenken hoe je cliënt dit heeft beleefd en hoe je een interventie kan geven die ervoor zorgt dat ze in hun eigen belevingswereld blijven en handelen. 

  • Kies eerst de essentiële aanwijzing en daarna de minder belangrijke. 

Kies laag hangend fruit. Dit zijn de interventies die makkelijk te begrijpen zijn, snel toegepast en opgepakt kunnen worden en/of een essentiële schakel zijn in de beweging. Een interventie die ervoor zorgt dat de rest ook beter loopt. Kies eerst een essentiële aanwijzing, daarna de makkelijkere.

Als je bij de dead bug coacht op de positie van de handen en de voeten, is dat relatief makkelijk. Maar als de rug niet in een neutrale positie wordt gehouden tijdens de gehele beweging, mis je de intentie van de oefening. 

  • Werk van binnen naar buiten.

De zin ‘proximal stiffness for distal athletism’ komt meerdere malen terug in de opleiding. Dit is niet voor niets. Als je niet zorgt voor een sterke hefboom en/of stabiliteit in je romp, dan zul je zien dat je cliënt moeite krijgt met het krachtig bewegen over een grote bewegingsuitslag met de extremiteiten (armen en benen).

Als je voor de keuze staat, is een interventie op rompstijfheid/positie van de romp vaak een betere keuze dan bijvoorbeeld handpositie.

  • Fix eerst de start en eindpositie.

Hiermee vang je twee vliegen in één klap. Een goede startpositie zorgt ervoor dat er in ieder geval een bepaalde mate van stabiliteit is gevonden; perfect om vanuit te bewegen. Een goede startpositie zorgt er ook voor dat je jouw cliënten klaar kunt zetten in de richting van de beweging en bewust kan maken van belangrijke posities met bijbehorende spanning. De eindpositie en daar pauzeren, geeft het lichaam een duidelijk doel. Hier gelden dezelfde voordelen als de startpositie en het bijkomend voordeel dat je cliënt nu helder heeft waar te beginnen en waar te eindigen. Je hebt geleerd dat bewegen doelmatig is. Dit is de beste manier om jouw cliënt dat te laten ervaren. Verkies coaching en het perfectioneren van deze twee belangrijke momenten in de beweging boven het coachen op de excentrische en concentrische beweging.

  • Gebruik coaching die extern van aard is.

We willen onze cliënten niet laten focussen op specifieke lichaamssensaties, zoals het strekken van de arm of het buigen van de heup. In les 3 zullen we hier uitgebreid op terugkomen, daar bespreken we het wetenschappelijk bewijs voor het coachen met gebruik van externe feedback.

Maar het coachen op deze ‘interne cues’ zorgt ervoor dat iemand meer lichaamsbewust wordt en gaat focussen op die bewegingen, terwijl er altijd meer gedaan moet worden dan wat een coach benoemt. Zorg er dus voor dat je focust op bewegen richting een extern doel, of beweeg in de richting van een lichaamsdeel. 

  • Op succes kun je bouwen.

De laatste voor nu is succesbeleving. Succes is enorm belangrijk in het leerproces. Er moet een moment zijn waarop je cliënt feedback krijgt waardoor ze succes ervaren. In het kiezen en geven van interventies kun je dit opzetten, bij stap 4 ‘feedback’ kop je hem in. Begin altijd makkelijk, licht, langzaam en simpel voordat je naar uitdagend, zwaar, snel en complex gaat. Gebruik je kennis van bewegen om in een bewegingspatroon een variatie te kiezen die past bij je cliënt, of om een deeltaak in de oefening toe te voegen waardoor de succesbeleving wordt vergroot.

Bij de dead bug kan het plaatsen van de eigen handen van de cliënt onder de onderrug ervoor zorgen dat deze zelf voelt wanneer er contact is. Zo creëer je een ervaring waarin succes echt beleefd wordt.

Conclusie

Gebruik deze vuistregels voor het bedenken van interventies die passen bij je hypothese. Het uitgangspunt is dat cliënten succes beleven doordat je hen laat voelen dat jouw interventies hen ook daadwerkelijk dichterbij hun doelen brengt. Het doel van een interventie is dus niet alleen uitleggen en duidelijk maken. Sterker nog, vaak is dat helemaal geen onderdeel van een interventie. Het gaat om het verbeteren van de kwaliteit van de ervaring. Je bent dus niet alleen aan het leren hoe een beweging of oefening moet, maar bovenal welke leerervaringen je cliënten aanbiedt waardoor zij zelf leren beter bewegen. Lees die zin nog eens, want het is een significant verschil in benadering.

Stap 3: interventie aanbieden

Het grappige is dat veel trainers zich enorm focussen op deze fase. Ze vragen zich af of ze de goede woorden gebruiken, of ze duidelijk te verstaan zijn, of ze professioneel overkomen en of de cliënt hun leuk en aardig vindt. Kortom we zijn veel bezig met HOE we coachen en minder met WAT we coachen. Beide zijn van belang, maar de hoe komt pas tot zijn recht als de wat en waarom kloppen.

De focus in deze les ligt op de wat en de waarom. Die komen duidelijk terug in de voorbereiding, de observatie en het bedenken van de interventie.

Nu is het moment dat jij als trainer actie onderneemt. De hoe. Want hoe je communiceert maakt een enorm verschil in de wijze waarop de interventie wordt opgepakt. In les 4 en 5 leer je meer over krachtig communiceren.

Voor nu een aantal vuistregels die vooral een herhaling zijn van de theorieën die we hebben behandeld.

Werk met kaders

Nu je weet wat je wil zien, zorg je ervoor dat je cliënt de ruimte krijgt om te ervaren. Het doel van de aanwijzing of de uitleg is de leerervaring verbeteren zodat je cliënt leert van de ervaring en deze kan gebruiken in de toekomst. Met duidelijke kaders zorg je ervoor dat je cliënt onbelangrijke informatie blokt en de focust op belangrijke informatie. Voor de set begint of in de rust tussen de sets, kan je meer tijd nemen om het hoe en waarom uit te leggen. Tijdens de set wil je alleen herhalen en bekrachtigen. Dan is je cliënt aan het ervaren.

Een goed kader is heel duidelijk. In je uitleg geef je mee wat je cliënt zal ervaren als de interventie goed wordt uitgevoerd.

Voorbeeld: Jouw cliënt trekt de armen en knieën naar elkaar toe tijdens de dead bug. In de rust leg je uit dat we vooral de voorkant van de romp willen belasten. En dat het normaal is de neiging te hebben om je armen en knieën naar elkaar toe te trekken, omdat je de romp zo iets makkelijker maakt om in positie te blijven. Je vertelt dat jij straks je armen gaat uitstrekken, net iets voor de armen en knieën van je cliënt en dat er geen contact mag ontstaat tussen jouw armen en de armen en benen van je cliënt.

Hier zijn de kaders heel duidelijk. Je cliënt begrijpt dat de oefening effectiever is wanneer de armen en benen niet naar elkaar toe bewegen. Het doel is duidelijk en de kaders zijn duidelijk. Als er contact is tussen jullie, dan is er te veel beweging in de armen en benen. Als er geen contact is, dan heeft je cliënt de beweging goed aangepast. Helder.

Tijdens de beweging help je jouw cliënt alleen herinneren aan het feit dat er geen contact mag zijn en kun je bevestigen als dat niet gebeurd. Je stuurt alleen de aandacht, meer niet.

Praatje/plaatje/daadje

Een uitleg bevat meer dan alleen gesproken woorden. Soms moet je best veel informatie overbrengen alvorens je cliënt kan beginnen met de oefening. Gebruik hiervoor een structuur genaamd: praatje/plaatje/daadje.

Praatje

Leg uit welke oefening jullie gaan doen: waarom en hoe. Bijvoorbeeld de dead bug (ja hij blijft terugkomen!): “een oefening voor de romp waarbij je de armen en benen schuin tegenover elkaar gaat strekken, terwijl je de romp in een neutrale positie houdt”. In het praatje kan je ook focuspunten meegeven, zodat je weet dat je cliënt straks tijdens het voorbeeld naar de juiste bewegingen kijkt. Je kunt zoiets zeggen als: “die neutrale positie vind je door de onderrug zachtjes richting de grond te duwen. Je mag de romp dus flink gebruiken, maar als ik mijn handen onder je rug plaats dan wil ik een lichte druk voelen, ze worden niet geplet”.

Plaatje

Het valt je wellicht op dat je niet alles vertelt over de dead bug tijdens het praatje. Al eerder heb je gelezen dat we als mens beperkt zijn in de hoeveelheid informatie die we kunnen ontvangen. Dit geldt voor het sensorisch geheugen en in het werkgeheugen. Dit betekent dat je uitleg altijd is aangepast aan de cliënt en de ervaring van je cliënt. Iemand die meer ervaring heeft met een oefening zal veel van je verhaal herkennen en gelijk informatie kunnen ophalen uit hun langere termijn geheugen. Als informatie nieuw is dan kost dit ons veel meer moeite en zul je als coach de informatie behapbaarder en simpeler moeten maken.

Daarnaast weet je dat bewegen enorm complex is. Te moeilijk om onder woorden te brengen en je wilt dat zeker niet te expliciet doen. Je wilt zoveel mogelijk het impliciet geheugen aanspreken. Dit maakt de volgende stap in je uitleg belangrijk. Dit is een plaatje, kortom; een voorbeeld. Op het moment dat je de aandacht van je cliënt stuurt en zelf een duidelijk voorbeeld laat zien, zul je merken dat je cliënt veel informatie haalt uit dit plaatje. Meer dan je zou kunnen verwoorden. En veel implicieter dan via een dialoog. Dus zorg ervoor dat datgene wat je meegeeft tijdens je praatje heel duidelijk terugkomt in het plaatje.

Daarnaast zijn een aantal andere factoren belangrijk in deze fase:

  • Laat de oefening zien zoals je cliënt hem straks ook uitvoert.
    Het liefst met hetzelfde materiaal, op hetzelfde tempo, op dezelfde plek. Pak het materiaal op en zet het neer, zoals je wilt dat jouw cliënt dat ook doet. Dit maakt het beter te reproduceren voor je cliënt. Het is prima om een paar herhalingen te gebruiken als demo, maar sluit dan af met een paar herhalingen zoals je cliënt de oefening gaat uitvoeren. Benoem dit verschil ook.
  • Wees je bewust van de positie van je cliënt. Je wil als trainer bezig zijn met waar je cliënt staat en wat zij kan zien. Zodat je zeker weet dat hetgeen wat je wil overbrengen gezien wordt. Het is niet gek om een oefening vanuit verschillende posities te laten bekijken.
  • Goed/fout/goed (sandwich). Je kan laten zien wat je niet wil zien. Laat dan eerst zien wat je wel wil zien, dan wat je niet wil zien en sluit altijd af met wat je wel wil zien. Het goede voorbeeld plaatje is altijd het laatste voorbeeld dat je laat zien.
  • Praat minder, laat de aandacht van je cliënt bij het voorbeeld.
    Herhaal dat wat je hebt verteld, of voeg her en der accenten toe om de aandacht van je cliënt te sturen. Ga geen praatje houden tijdens het plaatje. In dat geval wordt het lastig voor je cliënt om te bepalen welke sensorische informatie hij moet gaan onthouden en gebruiken.
Daadje

Tijdens deze laatste stap ga je samenvatten. Je cliënt weet nu wat hij gaat doen, waarom, hoe het eruit ziet en welke accenten belangrijk zijn.

Het enige wat je hier doet is kort herhalen en structuur meegeven.

Voor de dead bug kan dit zoiets zijn als: “dus je let op de positie van de onderrug. Die blijft constant in dezelfde positie. Doe alsof mijn handen onder je rug liggen en die mag je niet plat duwen. Je hebt slechts zacht contact. Je maakt 8 herhalingen per kant, 8 links en 8 rechts. Ik kijk met je mee. Als je klaar bent, heb je 1 minuut rust en leg ik je de volgende oefening uit. Heb je vragen?” 

Je kunt de structuur ‘praatje/plaatje/daadje’ gebruiken om ervoor te zorgen dat je niet te veel informatie meegeeft, maar wel voldoende zodat de cliënt de oefening kan uitvoeren met een hoge kwaliteit en met de juiste intentie. Pas de structuur altijd aan op de eerdere ervaringen van je cliënt.

Stap 4: Feedback geven 

De laatste fase van de coachingslus is het geven van feedback. Nu is het belangrijk dat je de intentie van deze stap begrijpt. Het is geen oordeel, we gebruiken deze laatste stap om de ervaring die zojuist is opgedaan te versterken.

We willen dat je cliënt voelt en begrijpt wat goed is gegaan en wat beter kan, zodat de ervaring gebruikt kan worden om in de toekomst beter te handelen.

Dit betekent dat feedback een bekrachtiging is van de interventie die je hebt gekozen.

In de komende lessen gaan we dieper in op strategieën waarmee je feedback krachtiger kan maken, voor nu een aantal vuistregels.

Wees specifiek

‘Goed gedaan’, ‘Dat zag er veel beter uit’ en ‘Ja GOED!’ zijn een aantal veel gebruikte uitingen van feedback. Nu is het fijn om positief bekrachtigd te worden, wij horen graag dat we het goed doen. Maar tijdens het leren is het belangrijk dat er een duidelijk koppeling is tussen de bevestiging van goed en fout en de handeling die is uitgevoerd.

Je wil dus specifiek zijn in je feedback. Als we weer kijken naar ons voorbeeld van de dead bug dan kan de feedback zijn; ‘Ik zag nu dat je rug totaal niet bewoog, en met mijn handen kon ik voelen dat je constant spanning hield op je romp. Prachtig’

Of; ‘Merkte je dat je tijdens alle 16 herhalingen geen 1 keer mijn armen aanraakte met je armen en benen? Prachtige progressie!’

Dit brengt ons gelijk bij de volgende vuistregel.

Houdt je aan de kaders

Geef feedback op basis van de kaders die je hebt meegegeven. Begin niet over de ademhaling als je daar geen specifieke aanwijzing over hebt gegeven.

Zorg dat je de lus eerst afrond. Dus geef feedback op de opdracht die is uitgevoerd. Als die succesvol is uitgevoerd, dan moet je cliënt dit horen. Dan sluit je dat af en kan je eventueel wat toevoegen. Let op: dan begint de coachingslus weer helemaal opnieuw.

Dan schep je weer een nieuw kader, en gaat je cliënt daar de volgende set mee aan de slag.

Het motiveert niet als je niks tot nauwelijks iets zegt over de handeling waar je op gecoacht hebt en wel over iets nieuws begint en daar een oordeel over hebt.

De laatste vuistregel voor nu: ga op zoek naar positieve bekrachtiging.

Nu je specifiek bent en je houdt aan de gekozen kaders van je gekozen interventie, is het belangrijk dat je vooral focust op wat er goed gaat en daarop voortbouwt.

Succes is aanstekelijk. Je kan ook positief verwoorden wat beter kan.

Voorbeeld van de dead bug; ‘Prachtig, geen beweging in de romp. Mooie constante spanning, ik kan het voelen in je romp. Voelde je dat je een paar van de herhalingen iets van die spanning verloor? Het is een mooie uitdaging voor je om alle herhalingen die spanning vast te houden. Ik weet dat je dit kan!’

Einde van de lus

Daarmee ronden we de coachingslus af. We zullen de komende lessen nog vaak terugkomen op deze structuur en je zult in de praktijklessen veel vragen krijgen over de stappen die je doorloopt tijdens het coachen. Het is belangrijk dat je de structuur begrijpt en onderscheid maakt in de verschillende fases, zodat je jouw vaardigheid als coach heel specifiek kan verbeteren. 

Mindmap

Maak voor jezelf een mindmap over hoofdstuk 2.3.

Gebruik de structuur van de coachingslus als basis en zorg ervoor dat alle theoretische concepten terugkomen. Koppel ze aan de verschillende fases van de coachingslus.

Als je wilt, kun je ook les 0 en 1 erbij pakken en principes uit deze hoofdstukken toevoegen aan de mindmap over de coachingslus.

Je zult zien dat je al veel waardevolle kennis hebt verzameld, waardoor je beter begrijpt waarom we aansturen op specifiek handelen tijdens het coachen.

Het doel van deze mindmap is overzicht, dus maak je niet te druk over de details van de verschillende theorieën.

Conclusie

Coachen is meer dan commentaar geven op het bewegen van je cliënt. Begeleid cliënten in het opdoen van ervaring zodat ze competenter worden in de oefeningen waarmee zij hun doelen kunnen bereiken. Investeer in het nu, zodat jouw cliënten beter handelen in de toekomst.

Om jezelf een meester te maken in het coachen, is een goede voorbereiding essentieel. Als coach weet je welke (deel)bewegingen en posities essentieel zijn voor het beoogde trainingseffect.

Je hebt daarnaast een duidelijk beeld van de meest voorkomende energielekken en compensatie patronen. Dit zorgt ervoor dat je voorbereid aan de observatie begint.

Tijdens het coachen doorloop je de coachingslus. Je begint met informatie verzamelen, waar je een hypothese mee vormt die zeer waarschijnlijk is. Vanuit die hypothese bedenk je een interventie. In het geven van de informatie is het doel om minder te praten en meer te zeggen. Tijdens het geven van feedback wil je de zelfeffectiviteit van cliënten vergroten.

Al deze vaardigheden zijn zeer goed te ontwikkelen. Wees bereid de tijd te nemen om het theoretisch kader te begrijpen en de benodigde kwalitatieve praktijkervaring op te doen. 

contact ons

Op werkdagen doen wij ons best om binnen 24 uur op jouw mail te reageren.

Blijf leren met de kennis = kracht mail

Vul je gegevens in en ontvang maandelijks de Kennis = Kracht Mail van MILO Performance and Education.