In les 2 werd bij de deadlift en squat ingezoomd op de heupen. Bij het trainen van het bovenlichaam gaat het vooral over het schoudergewricht. Variaties zijn belangrijk daar waar variatie nodig is, om accenten te leggen in de bewegingspatronen. Als trainer moet je kritisch denken door je steeds af te vragen wat een variatie in bijvoorbeeld grip, positie en/of bewegingsuitslag doet voor de belasting op het lichaam. Gebruik de kennis van biomechanica om te begrijpen waar de accenten liggen op het moment dat je kiest voor een andere vorm van belasten.
Veel anatomische kennis is toegevoegd. De focus ligt bij de bewegingen van het schouderblad, die samenwerkt met de bovenrug en de arm om sterke posities te vinden in de grote bewegingsuitslagen die de schouder kent.
In alle 4 de beweegrichtingen heb je geleerd wat de belangrijkste checkpoints zijn, doordat je precies weet wat je wilt zien en wat niet. De energielekken in de bewegingen van het bovenlichaam vinden veel overlap doordat spiergroepen als de latissimus dorsi, biceps brachii, bovenste vezels van de trapezius, pectoralis minor en levator scapula te veel werk verrichten. We willen de samenwerking met de middelste en lage vezels van de trapezius en de serratus anterior verbeteren, zodat we sterke posities kunnen vinden over de gehele bewegingsuitslag van de schouder. Daarvoor komt de aanwijzing ‘achter en laag’ steeds terug.
Deze reflectievragen hebben als doel het beoordelen en testen van jouw opgedane kennis van dit hoofdstuk. Weet je het antwoord niet? Zoek het op in de tekst en probeer de vraag alsnog te beantwoorden in jouw eigen woorden.
Als je dit hoofdstuk goed gelezen hebt, kun je antwoord geven op de volgende vragen: